Het valt vrouw I op dat ik steeds ‘ik ga wel even,’ zeg, mocht er iets op het standaardboodschappenlijstje staan. Dagelijks kom ik nu in AH. Wat speelt hier? De vierde keer is het raak en zie ik haar die ik ‘Arib’ noem bij de beslagen deuren van de viskoeling. “Je stalkt me toch niet, hè?” Een vrolijke kop kijkt me aan. “Je spreekt het uit als ‘stolkt,” kan ik niet laten te antwoorden, en “nee ik jaag op anderhalf pond onverpakte elstar.” Ik verbaas me over haar Riffijns-Groningse tongval. Ik zie een wel erg rechte knip in haar jeans ter hoogte van de rechter knie of iets erboven. Ze volgt mijn ogen. “Ja, zelf ingeknipt, scheelt een stuk met de dure scheurmerken,” lacht ze. Zie ik een diamantje in een boventand rechts? Een dikke zware vlecht krult zich om haar nek als een slapende boa constrictor. Alsof er niet een week tussen heeft gezeten pakken we ons gesprek weer op. Moeiteloos. Voor de geplastificeerde, gekoelde, gefileerde vissen. “Voor mijn studie moet ik naar een school.” Ha, leuk,” reageer ik enthousiast. “Een witte,” vervolgt ze, zuur klinkend. “Montessori ook nog.” Mmm, denk ik, weet ze dat ik een onderwijsachtergrond heb? “Ken je Red ons, Maria Montanellli van Herman Koch?” vraagt ‘Arib’. De a’s van Maria klinken Gronings, beslist Noordoost-Gronings, zeg maar uit de buurt van Uithuizen en het ‘Montanelli’ is onvervalst Siciliaans. “Zeker, Kochs boek is een heerlijke relativering van het speciaal bijzonder onderwijs,” zeg ik terwijl ik geniet van de constatering een gezamenlijke hobby te hebben, “staat in de top-vijf van HAVO-vijfleerlingen en VWO-6’ers.” Voor de gerookte forel, zalmsnippers en brado’s die bij AH gerookte haring heten praten we rustig verder, de andere klanten en vakkenvullers lopen voorbij. Witte scholen zijn als studiosportredacties met enkel mannen in baasfuncties: je moet het niet willen. ‘Arib’ gaat verder: “Is het normaal dat scholen dure bijlessen verplicht stellen?” Daarna gaan we verder over Studio-Sport-verslaggevers die meer hun eigen meninkjes willen verkondigen dan die van door hen geïnterviewde sporters. We zijn het sprekend met elkaar eens dat de omstanders, de meelopers op de NOS-sportvloer hun taak hebben versaagd. Toen huisvader/sneue schuinsmarcheerder Egbers zijn jonge vlam dumpte nadat mevrouw Egbers erachter was gekomen, en Egberts een vuige pestexercitie begon, hadden niet alleen zijn bazen maar ook de toekijkende collega’s moeten optreden. “Je kunt het één op één met pestgedrag op scholen vergelijken,” concludeert ‘Arib’ wijs. Met mijn elstars in een herbruikbaar zakje ga ik verder, ‘wanneer zie ik je weer?’ denkend.
‘Arib’ 1
Groningen is stad en dorp tegelijk. Ineens zijn horecabedrijfjes onaangekondigd op zondagavond gesloten, als twitterende boeren- en BBB-geesten voor argumenten. De stadswebsite oreert in chocoladen telegraafletters als een in zijn toeter schreeuwende dorpsomroeper dat de ‘broodjesbakker van eigen deeg’ een yuppenbakker is. Als op dorpskermissen en -markten zie je overal en altijd dezelfde mensen.
Op maandagmorgen kom ik haar die ik eerder ‘Arib’ genoemd heb (https://klaastaal.nl/rif-aan-akerkhof/) weer tegen, nu bij de bakkersafdeling van AH. Midden vijftig, nog steeds vals, sexy en Riffijns-Gronings. “Ik herken jou,” begint ze voorzichtig. “Je postte een brief voor je laatste tante.” Ik knik. “Wat vind jij nou van de dreigende sluiting van ‘Broodje van eigen deeg’, hier tegenover?” Beiden hebben we tijd, voel ik. Ik vind haar leuk. Ze is vastberaden, openhartig, welbespraakt, maatschappelijk betrokken, op het activistische af. “Dat ze op zondagmorgen niet open mogen?” antwoord ik met een vraag. “Ja, terecht toch,” gaat ze door. “Waarom zou je een winkel voor boomers, yuppen en de happy few extra openingstijden gunnen?” “Omdat ze hofleverancier zijn van Free Café?” opper ik voorzichtig. We komen er niet een-twee-drie uit. “Woon je hier?” Mijn ‘ja, om de hoek’ lijkt haar te verbazen. Ze vertelt dat ze Internationale Betrekkingen studeert aan de uni, daar hip International Relations and International Organization geheten. De studie valt haar zwaar. Als ik haar vertel dat ik adviezen geef op het gebied van teksten en taal, klaart ze op. Dat ze een paper moet schrijven hoor ik. Ondertussen schuift ze de rechterschoen uit met de punt van de linker en begint dan met de vrijgekomen tenen de hak van de andere voet te bewrijven. ‘Austria’s attitude towards skiers as the new farmers’, zoiets meen ik te horen. Skiërs de nieuwe boeren? Arib begint een samenhangend en steekhoudend verhaal over negatieve ecologische footprints die door de boeren vijf decennia willens en wetens zijn genegeerd en ze ziet een parallel met mensen die skiën en net doen alsof dat geen ecologische schade oplevert en over een smalle witte strip van witgespoten neopreen naar beneden glijden. Dan nog iets over lange- en kortetermijnschade. Mijn boodschappenbriefje dwarrelt op de grond. Ze ziet me kijken en knikt me toe. “Als ik er niet uitkom, weet ik je te vinden,” zegt ze hoopvol. Naar huis lopend vraag ik me af of ze daarmee mijn tekstadviesrol bedoelt of haar zoektocht naar de uitgang van de super.
Zeg t mor, Cursus Gronings (II)
We hebben de zesde les Gronings achter de kiezen. De groep dunt uit als kruinen van Noordpolderzijlbewoners. Bijna 30 procent is absent. Eén cursist is permanent afgehaakt, één studente mis ik al drie keer en drie zijn vanavond verhinderd. Groningse lessen volgen is als je relatie of tuin onderhouden. Of als Caroline van der Plas ervan overtuigen dat de boeren toch echt de kern van de stikstofproblemen zijn. Of Max Verstappen of Bouke Mollema laten inzien dat ze door in Monaco te wonen ordinaire belastingontwijkers zijn. Je moet je stinkende best doen en doorzetten. Dit is de beste les tot nu toe, iedereen krijgt voldoende spreektijd. De juf neemt de huiswerkmakers serieus, die kunnen laten horen wat ze ervan gemaakt hebben. Ik denk terug aan vroeger, mijn MAVO-viergroep in Oosterhesselen, sommigen deden graag huiswerk, anderen poetsten de plaat.
Mijn klasgenoten leer ik langzamerhand kennen. De openhartigheid treft me. Mijn buurvrouw heeft morgen een spannende audit. Een ander vertelt dat ze als hobby het liefst met de zeis zwaait en maait. Verhalen over een ontsnapping aan een Papoease krokodil, de wens een koffietent te beginnen, foto’s en trouwringen van overleden voorouders, van dakspanten geschoten duiven onder werktijd, mijnbouw in de ruimte, onverwachte vondsten in overalzakken. Een vrouw draagt kekke, korte, zwarte handschoentjes. Haar wordt belangstellend gevraagd of ze artrose heeft, last van hypermobiliteit of dat het SM-attributen zijn. Geschater!
De juf begrijpt wat nodig is en stelt open vragen als Twan Huys na een opfriscursus. Niets beters dan de cursisten laten vertellen over hun jeugd, dorpen van herkomst, werkgerelateerde anekdotes of een ‘koesterpotje’. Er wordt goed geluisterd, invoelend geknikt en aangemoedigd. Gelachen ook, uitgelachen nooit. En even voorzichtig meegezongen over de Poolse bruid, een geraffineerd, vals, fout lied van Bert Hadders over een via een datingsite binnengehengeld (tegenvallend) Pools hebbeding.
Een oplettende cursist bevreemdt het dat de zin ‘Gait is buiten’ in het Gronings (Gait is in boeten) 25 % meer woorden nodig heeft dan het Nederlands terwijl gezegd wordt dat het Gronings zo’n beknopte taal is. Even een check: de twaalf zinnen bovenaan blz. 30 tellen in het Gronings 81 en in het Nederlands 69 woorden: 17% meer in de streektaal. Oeps!
De kennis van het Gronings en vaardigheidsverschillen zijn extreem groot. Omgerekend van kleuterschool tot universiteit. Dan komt het aan op de moeilijkste onderwijsvaardigheid: differentiëren. Analyseren en observeren wat de verschillen zijn en daar een onderwijskundig verantwoorde oplossing voor bedenken, waarbij recht wordt gedaan aan de verschillen, zeg t mor. We gaan de goede kant op.
Roald Dahl Matilda
Roald Dahl Matilda, 39e druk 1999 (in de vertaling van Huberte Vriesendorp)
Dahls mensbeeld geanalyseerd aan de hand van zijn gebruik van adjectieven, scheld- en schimpnamen
Matilda lees ik voor het eerst in 1990. Moe van de rolbevestigende A. M. G. Schmidt, Enid Blyton, Anne de Vries en Hotze de Roos komen auteurs als Jan de Zanger, Tonke Dragt, Miep Diekman en vooral Roald Dahl in beeld. Roald Dahl is een verfrissing. Kinderen overvleugelen volwassenen en Dahl hanteert een duidelijke en voor kinderen en volwassenen aantrekkelijke, bloemrijke, taal. Maar vooral de thematiek spreekt leerlingen aan. Zijn boeken zijn apart, fantasierijk, verrassend, magisch, humoristisch, niet-politiekcorrect, griezelig, soms wreed; alle eigenschappen die zijn lezers, jong en oud, waarderen. De meeste boeken van Dahl lopen goed af.
Ha, het is tijd voor herlezen, want er is reuring omdat een clubje ‘sensitivity-readers’ de Engelse uitgever gevraagd adviseert bepaalde woorden in Dahls boeken te vervangen. Het gaat hier niet om Dahls vermeende antisemitische taalgebruik, waarvoor de familie in 2020 excuses aanbiedt, maar om adjectieven die personen nader negatief duiden.
Kernvraag: zijn die woorden aanstootgevend of beledigend? De pers geeft voorbeelden. Dik wordt enorm, kleine mannetjes worden kleine mensjes. Overigens is het fenomeen van taalaanpassing niet nieuw, het gebeurde eerder ook bij Astrid Lindgrens Pippi Langkous. Is er sprake van censuur of gaat het om een gemoedelijke kuising?
Laat eens kijken. Dahl staat bekend om veelzeggende, pesterige scheldwoorden en een uitgebreide toepassing van bijvoeglijke naamwoorden. Welke adjectieven gebruikt Dahl als hij een leesgraag vierjarig meisje, haar ouders en haar juf beschrijft? Om zwatelend napraten te voorkomen herlees ik Matilda en pak de pen erbij.
Matilda’s ouders en het schoolhoofd noemen Matilda “het walgelijkste mormel, afgrijselijke spruit, volslagen onbenul, irritant meisje, giftig krengetje, ijzige schoonheid, een korstje, onnozel, onbenullig, lawaaierige kletskous, verwend nest, klein donkerharig figuurtje, een heel speciaal geval, smerige kleine wandluis, vies luizeëi, walgelijk loedertje, miezerige mossel,” en meer. Haar juf noemt haar: ‘fantastisch, briljant, buitengewoon, extra gevoelig, wonderkind, genie, wiskundig brein, beminde spruit, een lezend klein meisje, uitzonderlijk voorlijk, bescheiden.”
Opvallend is de strijd die wordt gevoerd tussen een jong Dickens, Hemingway en Kipling lezend meisje en haar vader die zich op fraudeleus handelen laat voorstaan en zijn vrouw bij gelegenheid een ‘stom sekreet’ noemt en zijn dochter ‘een klein dom mormel en een stom klein, achterbaks loeder’. Aan de andere kant zit Matilda hem altijd schaamteloos op te jutten en zint ze op wraak; Dahl verzint hier een schitterend thema: een kind dat de ouders en later het schoolhoofd (die tegelijk juf Marij’s tante is) gaat straffen. De lezer hoopt en voelt dat zij ‘met haar fantastische, subtiele brein’ en haar later ontwikkelde tovenaarskwaliteiten het gaat winnen van haar vader, het ‘ratachtige mannetje’ met zijn ‘rottige tweedehands auto’s’ en de door alle leerlingen gehate juffrouw Bulstronk.
Hoe komt de vader er bij Dahl vanaf? Een voddenman die een luid mannelijk gegrom, gehijg en gezucht laat horen als hij zijn hoofd masseert. Hij noemt zichzelf geniaal en slim en de anderen sukkels en stommelingen en zijn dochter is een leugenares en bedriegster, die zeker geen goed antwoord kan geven. De moeder schijnt emotioneel en lichamelijk uitgeput te raken van bingomiddagen, is alledaags, plomp, met een zelfvoldaan pafferig puddinggezicht.
Dan de juf, Marij Engel, een slimme, onversaagde, slanke, frêle, wijze, jonge vrouw, romantisch en wees. Directrice Bulstronk, Vorstin der Duisternis, Grote Giftige Cobra, Vurige Draak, menselijke bom, is een oud-kogelslingeraar, een reuzin met een rode stierenek, een paardegezicht, een paddelijf, die kleine kinderen weerzinwekkend noemt, nutteloze dwergen, ongedierte, nagels aan de doodkist, vieze rupsen, en ze haat en ze voor straf in een stikdonker stikhok met glasscherven en spijkers stopt. Dan nog wat medeleerlingen: Lavendel, Hortensia, Ollie Bobbelfluit, Julius Rotswinkel, Amanda Trip en Bram Bokkepoot die er wel erg slecht afkomt met een dik pafferig gezicht, en het verder moet doen met de kwalificaties: stuk ongeluk, schobbejak, smerig pokkejoch, giftige steenpuist, walgelijke misdadiger, onderwereldfiguur, lid van de mafia, dief, struikrover, piraat, schelm, bandiet, miserabel stuk verdriet, misselijk wangedrocht, gauwdief, inbreker, ladenlichter, bokkepoot en tenslotte nog Nico Haaks: misbaksel, een stuk vuil, wandelende bacteriefabriek, stomkop, Primula en Robert: stomme slijmerige slak, hersenloos stuk onkruid, holhoofdige hamster, onnozele snottebel, kronkelende worm en als laatste Erik Inkt: onbeschofte flerk, giftige pestbuil, maar toch ook interessant en ondeugend. De schoolkokkin heeft verdroogde levenssappen en is een verdroogde schoenveter.
Aldus Dahl. Wat we zien is een tsunami aan verschillende bijvoeglijke naamwoorden en scheld- en schimpnamen. Je zou denken dat de hoeveelheid de scherpte van de woorden afvlakt. De verzameling wordt curieus, lachwekkend en doet geen pijn. Opvallend is Dahls preoccupatie met dik of slank zijn, waarbij de eerste groep het aflegt tegen de tweede. Maar aanstootgevend of beledigend? Oordeel zelf.
Vergeetachtigheid
Er zijn van die dagen dat de fietsgrage zevenenzestigjarige op een dag drie lijders aan een keur aan verschillende ziekten spreekt. Na rikketik, rug, en rompdruk staat nu ‘de prostaat’ bovenaan. Prostaten met vlekken, tumoren, ontstekingen, verklevingen, uitstulpingen, vergroeiingen, stuiteren voorbij als roestige ballen in een flipperkast. Fysieke aandoeningen staan in hoger aanzien dan mentale. Lees huisartsencolumns maar ‘ns of kijk en luister in het rond. Wordt de oog-, oor-, long-, hart- of leverlijder dagelijks bezorgd gevraagd of traplopen nog gaat en of de boodschappentas niet te zwaar is, de autistische narcist, krijgt zelden te horen: ‘Lastig voor je hoor, maar zal ik je even helpen een open, invoelende, belangstellende vraag te stellen?’
De getrainde fietsman vindt het steeds gewoner vriendenbezoekjes op meer dan zestig kilometer afstand fietsend af te leggen. Deze keer gaat de rit naar oude vriendinnen in Sleen. Vrouw I vertrekt al ’s ochtends met de deelauto en benut de mobiele vrijheid door onderweg nog wat extra vriendinnen te bezoeken. Fietsman stopt zijn burgerkloffie in een koffertje dat vrouw I alvast voor ‘m meeneemt. Schoenen, zeep en handdoek niet vergeten? Nee. Overjas mee, want ’s avonds wil het koud zijn? Ja ja. ’s Middags hijst hij zich in zijn fietsmanpak en reist af. De tegenwind is mild als curry zonder Madame Jeanetten, zodat hij geniet van de gelijkmatigheid van de ronddraaiende pedalen als garagisten van gereviseerde cilinderstangen. De uiterst minieme afstand tussen de velgen en de remblokken zorgen voor een sonoor, hoog, prettig zoevend, suizend, fluitend geluid dat wonderwel past bij de onophoudelijk geneuriede eerste maten van de Matthäus Passion.
Na aankomst volgt het gelukzalige moment van een straffe fles Belgisch bier na gastvrouwenzoenen. Vrouw I arriveert en er wordt bijgepraat dat het een lust is. Fietsman doucht, droogt zich af en kleedt zich aan. Het koffertje puilt uit, alles is meegenomen. Maar Godver Waar Is Zijn Broek? Draait vrouw I hem een loer en heeft ze de pantalon even uit de koffer gehaald? Nee. Er zit niets anders op dan, half gekleed, gestoken in fletse merinowollen kniekousen en in een feestelijke Valentijns-onderbroek de kamer binnen te treden en de drie vrolijke, luidruchtig schaterende, wijnen drinkende vrouwen beschroomd en timide onder ogen te komen en te bekennen dat zijn vergeetachtigheid hem parten heeft gespeeld en dat hij het heus niet doet om zijn gespierde bovenbenen te tonen. Het lachende proesten of proestende lachen davert door de kamer als echoënde klankschaalresonanties in een Kirgizische nomadenjoert op één mei. De oudste van beide gastvrouwen verlost hem uit zijn lijden en biedt hem een felgele retrofitnesssportbroek aan.
Journaal 12 februari 2023
Mijn eerder (13 nov 2022) in Neverneanietnooit beschreven streven een jaar geen nieuwe kleding te kopen houdt nog steeds stand. Tot nu toe gemakkelijk zelfs. Mannenkledingetalages loop ik zonder de pas in te houden voorbij als vrouw I fietsenwinkels en orgelconcertposters. Ik ben trots op mijn rafelige overhemdmouwen en -kragen. In ons tweepersoonshuishouden doe ik de was. De was ophangen, opvouwen en overhemden strijken (hij is geen man die zelf niet strijken kan) zijn voor mij even normaal als het voor mijn vader ondenkbaar was. In een ruim twee jaar oude Bamigo-onderbroek zie ik, naar beneden turend, voordeel van Sitzpinkler hè, een losse naad. Naar ‘De Gouden Schaar’ brengen gaat me te ver, ik zie Nilofar Guglun mij al aankijken. De van mijn schoonmoeder geërfde naaidoos biedt uitkomst. Vijf minuten met een iets te dikke naald en een blauwe draad in de weer geven me een herstelde onderbroek en een goed, tevreden gevoel dat zeker 24 uur duurt.
Was ik ouder van een studierichting zoekend creatief kind, moest ik een neef of nicht adviseren, ik wist het
wel. Naar Kunstacademie Minerva luidde mijn stellige advies. De open dag laat steken vallen (personeel zonder badges, de werklokalen aan de Peaediniussingel allemaal ledig en de straat niet peukenvrij), maar het overige gebodene biedt genoeg perspectief voor de met artistieke genen getooide, zoekende middelbareschoolverlater en zoveel meer dan de van Minerva afgescheiden Klassieke Academie. Er zijn meer dan 55 nationaliteiten; en de kosten zijn voor EU-studenten € 2.209,- en daarbuiten € 7.900,-. Ik spreek docenten Klug en Groenenberg.
Een docent en een student lichten het toegestroomde publiek voor. In steekwoorden: de opleiding is multidisciplinair, met in het eerste jaar een aanbod van alle richtingen. De studie is meer gericht op vragen stellen dan antwoorden geven. Ontwikkelingsprocessen en zelfreflectie zijn belangrijker dan producten. Circa 40 % van de studenten in de Autonomous Fine Art-richting wordt kunstenaar. De instructies en conversaties zijn in het Engels (hoewel klaarblijkelijk de aanduiding ‘Smokefree Area’ nog wat moeilijk blijkt te zijn). Van studenten wordt een nieuwsgierige, ambitieuze houding gevraagd. Op donderdag is er een gezamenlijke vegamaaltijd. Naast praktische vaardigheden ook filosofie en kunstgeschiedenis.
Taal in Parijs
Het mooiste Parijse métrostation is Concorde. De muren een spatie- en interpunctieloos scrabblespel: 44.000 beletterde tegels die samen de verklaring van de rechten van de mens vormen. Parijs bezoeken betekent Frans spreken waar mogelijk.
Zo spreek ik een muzelman in een Parijse moskee die zich had verschanst in de koranbieb en, gezien de pics op zijn inderhaast weggelegde foon, niet had gerekend op durfallen die hun hoofd om de deur zouden steken. De moskee heeft muren die met een compulsief-kinderlijke eenvoud zijn ingelegd met blauwwitbruine mozaïekjes. Die geven het gebouw een welhaast Calvinistisch-zuinige uitstraling, vergeleken met de roomse kerken die overlopen van pompeuze, gelijkvormige, bijna anti-artistieke, goedkope maar tegelijk dure bombast. De woestijngodsdienstvertegenwoordiger praat me aan dat ik open moet staan voor allerlei betekenislagen in de koran.
De hotelbaas van het centraler dan centraal gelegen hotel Flor de Rivoli vindt dat de Fransen niet moeten zeuren als de pensioenleeftijd wordt opgekrikt van 62 (voor machinisten van 52 en voor balletdansers van 42) naar 64 en nog durft de Frans te protesteren als een verwende puber die zijn foon op school bij de conciërge moet inleveren.
Een kunstenaar in het kunstenaarsverzamelgebouw Rue Rivoli 59 legt me uit dat hij geheel zelfstandig op jacht is naar een uitgever voor zijn illustraties bij een boek van Kipling. Een net niet mensenschuwe suppoost in het – gratis toegankelijke – Musée de la vie Romantique deelt mijn verrassing bij het zien van de onbekende Nederlandse meester Henry Scheffer, die ondanks dat hij in Dordrecht werd geboren, hier gewoon een Fransman wordt genoemd.
Met gitarist Lucas uit Brazilië heb ik een genoeglijk alle kanten op fladderend gesprek op een bankje in de zon voor de Sacré Coeur. We bespreken elkaars interesses en leefwijzen en spreken af het gesprek nog eens voort te zetten in Parijs, Porto of Groningen.
Frans, met die in het Nederlands al lang verouderde subjonctif, blijft voor de Friese Saks een moeilijke taal. Misschien net zo moeilijk als het Engels voor de Frans. De English Proficiency Index zet Frankrijk even op zijn plaats: 34e, zelfs na Italië en Hongarije. De adviezen spreken voor zich: niet meer films nasynchroniseren en zo de Franse puber de kans onthoudend al kijkend aan tweedetaalverwerving te doen en Franse docenten Engels opdragen evenveel tijd te besteden aan nascholing als ze nu kapotslaan aan pensioendemonstraties.
‘Zeg t mor’ Cursus Gronings
In een ruimte die in niets lijkt op een modern klaslokaal maar in alles op een te kleine koffiekamer van een bijgebouw van de Elfde Dags Adventisten uit het Westerkwartier, staan de tafels opgesteld in een hoekige hoefijzervorm. Aan de kopse kant geen flitsend smartboard met internet maar een flipover (wie kent dat woord nog?) en een koektrommelachtig cd-spelertje dat met vijf snoeren aan een stopcontact is gekoppeld. Groningse les anno 2023.
De juf: een nog lang geen zeventigjarige Groningse met gouden ringen en armbanden en zachte mohair trui op sneakers. De les begint met koffie of thee, gezet door een cursist. Zeventien leergierigen komen binnen, sommigen groen als gras, anderen al met een schitterend Gronings accent. Als ik me goed herinner: nogal wat mensen uit het onderwijs, een ecolooog, integriteitsofficier van een ministerie, een zorgboerderijmedewerker, een coach die zich wil laten omscholen naar de creatieve hoek, iemand die aan het reïntegreren is, een beroepsvrijwilliger, een directeur van een streektaalinstituut, een moeder en dochter, een oud-campinguitbater en meer. Van eind twintig tot begin zeventig. De groep is een deel van het plezier.
Het lesboek uit 2008, ‘Zeg t mor’ doet me denken aan mijn middelbareschoolbrugklastijd met ‘My second language’ en ‘Le Français, la plus belle langue’ beide in het pre-internettijdperk. Teksten, woordenlijsten, invuloefeningen met zowel open vragen als meerkeuzevragen. Anders dan het Fries maar gelijk aan het Drents kent het Gronings (helaas) geen standaardgrammatica, zodat ‘Dat valt mit’ en ‘Dat valt tou’ beide goed gerekend worden. De juf etaleert behendig de souplesse van een CDA-politica op rondreis die zowel de minister als de stikstofmaffia te vriend wil houden.
In de tweede les discussiëren we in groepjes over een interessante, prikkelende vraag: ‘Waar zou je de wereld van willen verlossen?’ De groepsleden, alle met denkrimpels als kleivoren op het Hoge Laand, verbergen zich niet. Enthousiaste antwoorden: Social media, kinderen, de overheid, geld, macht, de mens, ongelijkheid, godsdiensten, Friesland. Hahaha. Verder met de oefeningen: dialogen, een dicteetje (vijf fouten verdomme en ze had nog zo gezegd dat de ‘ij’ wel maar de ‘ei’ zo goed als nooit voorkomt in het Gronings), en, nu al standaard: een liedje. Zonder aansporing wordt er meegezongen, vandaag met een prachttekst over de Lidl (van: Voorheen de bende mit pazzipanten): heerlijk.
Rode draad in de lessen: pebaaier Grunnegers te proaten, fouten moaken is ja nait arg.
Winterfietselfstedentocht 2023
De feiten: van de 1.200 deelnemers annuleren er 400. Michel en ik rijden de 206 kms in 8.20 uur, gemiddeld bijna 25 km/uur. Bij zes van de twaalf stempelposten onderweg eet en drink ik alles wat wordt aangeboden. De wind is zo snoeihard dat ik het stuur niet durf los te laten om de bidon te pakken. In de Swette zie ik twee zwanen in het maanlicht. Het mannetje steekt zijn kop diep het donkere water in. Voor de zwaan hoop ik dat hem een beter lot wacht dan de zwaan in Roald Dahls gelijknamige verhaal. Ik houd van contrasten en denk terug aan mijn warme bed aan de Emmakade van gastvrouw Janke Lysbert.
Michel doet veel kopwerk. Fred kiest voor een ingekorte versie. De eerste tien kilometers is het een nerveus gejaag. Inhalers roepen en jachten voorbij. Links en rechts. Het kost me enige tijd voor ik mijn ademhaling geregeld heb. Tegen de wind zitten we nog op een dikke 23 gemiddeld. In Sneek verorber ik oudewijvenkoek die ik zacht maak met chocomelk. Als we richting IJlst gaan maal ik de helft van de koek en banaan tot een vette bal die ik langzaam genietend door mijn tanden pers voordat het mijn maag inglijdt als een gevaseliniseerde catheter een ader bij een dotterbehandeling.
Frieslands grootste schrijver Anne Wadman woonde in Sneek. De Smearlappen stond lang in mijn literatuurtoptien. Net wanneer ik IJlstenaar Michel wil vragen of Wadman met hoofdpersoon Eelkje Lyklama Metoo zou hebben doorstaan worden we nabij Sloten door een fijne hagel gezandstraald. Steppers ontwijken de hagel onder viaducten als ganzen de lopen van overijverige natuurbeschermers. Het eerste deel pal in de westenwind naar Stavoren valt me dankzij beschutting van bomen en huizen nog mee. Pas voorbij Rijs, deels bovendijks, moet ik lossen. Met twee jonge vrouwen, designers bij de Piet-Hein Eek-academie, bestorm en bedwing ik de dijk. Om de honderd meter nemen we de kop over. Als ik durf te kijken zie ik mijn kilometerteller dalen tot 10,6. Mijn zicht vermindert en ik hoop dat mijn maculadegeneratie nog even wil pauzeren. Mijn bovenbenen trappen en trekken als ouderwetse zuigerstangen van hooipakjespersers in vergleden zomers. De vraag wat het verschil is tussen compulsief-obsessief fantaseren en hallucineren houdt me overeind tot vlak voor Harlingen. Een diep tractorspoor naast het fietspad zuigt me de kleidrek in als gele hesjes in complotten.
Hindeloopen en Workum staan in Bolswards gastvrije schaduw. Drie bouillon, broodjes kaas en vruchtendrank versterken me en ik groet de fietsmaten van de pre-Stavorense dijk alsof ik ze al jaren ken. We stralen alle drie. Franeker bezuinigt op routepijlen en overdadige regen maakt mijn tenen en vingers tot waterijsjes. Stiens, Dokkum en Aldtsjerk rijgen zich aaneen in een diffuse brij van kou, snijdende wind, slecht zicht, en hoop op de finish in Ljouwert. Bonnema’s toren is ons baken als Segers’ opvolgster Bikker voor dolende CU’ers. Het begeerde elfstedentochtkruisje, mijn derde en laatste, staat fier in een pompeblêd en gaat een mooie plaats krijgen.
Winterfietselfstedentocht en Groot Maart
De moeder aller tochten wordt hevig opgeschud door harde wind. Buienradar voorspelt voor zondag in midden en Zuidwest-Friesland westenwind kracht zeven. ‘Transport en Logistiek Nederland’ meldt dat bij deze wind ongeladen vrachtwagencombinaties kunnen omkiepen. Hijswerk met mobiele kranen wordt gestopt. Wapperende vlaggen gaan bij deze wind rafelen, zeven lagen Staphorster rokken staan bol als parachutes boven veteranenparades. Deze omstandigheden maken het fietsen van een meer dan 200 kilometer lange tocht tot een uitdaging, maar niet onmogelijk. De organisatie krijgt veel annuleringen, maar ziet geen noodzaak de tocht af te gelasten. De websiteteksten leggen de nadruk op het heroïsche. Speelt bij zwaartekrachtsporten als abseilen, skiën, kitesurfen, schommelen en schansspringen enkel de techniek van voortbewegen een rol, met keiharde wind door het Friese platteland sjorren, sleuren en stoempen vergt een combinatie van soepele beenspieren, brute kracht, een ongekende longinhoud en kouderesistentie en oneindig doorzettingsvermogen.
Groningens Grote Markt
Groot Maart is Grunnegers voor Grote Markt. Ik denk aan boeken van Herman Brusselmans. Het lezen in ‘Theet 77’, Brusselmans’ nieuwste en volgens sommigen zijn beste, doet denken aan wandelen over de Grote Markt: het kost me meer moeite dan ik wil toegeven. Ik kom niet verder. Zeker, de zinnen zijn foutloos neergeschreven zoals de klinkers deskundig op hun plek zijn gehamerd. Lichtelijk bol als je door je knieën zakkend over het plein kijkt, waar regenplassen geen kans hebben om blijvend te zijn en waar kinderen de kans wordt ontnomen zichzelf spiegelend te bekijken. De klinkers klemmen zichzelf vast als de magere ideeënwereld van Hugo Borst aan praattafels, waar Borst neerbuigend drievoudig doelpuntenmaker Wout Weghorst kleineert zonder een argument te noemen. Borst etaleert z’n eigen stoffige, benepen, kleinsteedse, bedachte, fake-superioriteit over grote mannen uit Oost-Nederland die wel kunnen scoren. Aan de zuidzijde van Groot Maart loopt een zilverkleurig pad van vierkante keitjes. Recht en hoekig als de ideeënwereld van Gert Seegers. Haaks als Koen Schuilings kaaklijn. Hard als de blikken van protesterende aan landbouwsubsidie-infuzen verslaafde boeren. Fantasieloos als aanvalspatronen van FC Groningen. Groningen dat een landelijk onderzoek naar Groenste Steden aanvoerde doet zichzelf tekort. Vergeten zijn creatieve, krullende looplijnen. Speelse hellingbanen voor skatende pubers. Groene grasperken. Wulpse acacia’s. Bloemenborders van Piet Oudolff zoals voor de Der A-kerk. Een fonteintje. Vijvers. Wandelaars dolen zielloos en wanhopig rond, vergeefs zoekend naar plezier van de landschapsarchitect.