Expositie Ciclotrama van Landini in de A-kerk

Hersenen, bladnerven, fijnmazige bloedvatsystemen, uitgeplozen kabeltouw: zeg ’t maar. De expositie Ciclotrama van Janaina Mello Landini in de Akerk daagt je uit tot het stellen van vragen en boeit tot de laatste draad. Wat zien we hier?  In het koor hangt Floating,  een enorm groot crèmekleurig doek, wat van het witte af, met naar beneden bungelende uitlopers, knotten, kwasten. Aan de muren ontwaren we uitgeplozen touw, soms spannend van kleur verschietend. Textiel in veelvormige presentaties.

De expositieopening is goed bezocht. Braziliaanse drums, lekkere drankjes, zelfs cocktails, warme vishapjes en toespraken van Patty Wageman, de kunstenares en een Braziliaanse ambassademedewerker in driedelig lichtblauw pak. Bij de toespraken wordt duidelijk waarom Nederland de English Proficiency Index wel aanvoert maar de mannenmoderankings niet.

Ik spreek een al wat oudere witte man die reminiscerend en wat weemoedig praat over de tijd dat hij in zijn plattelandsjeugd de ene dag op een boerderij pakjestouw uitploos en de andere dag de in de war zittende dikke haarvlecht van een iets ouder dorpsmeisje dat met de rug naar hem toegekeerd voor hem poseerde. Zo mooi de draden of haren op een canvas plaatsen zodat het op een van kleur verlopend brein of bladnerven gaat lijken zoals Landini in de Akerk doet, kon hij niet.

Twee weken verbleef Landini in Groningen. Twee Braziliaanse assistenten en een keur aan A-kerkvrijwilligers en Minervastudenten stonden haar bij. En precies dat, samen met een groep gelijkgestemden een imposant kunstwerk maken dat de rauwe dagelijksheid verre overstijgt, is Landini’s kracht. En die van Groninger Kerken, die het op basis van selectie op afstand, via de algoritmen van Instagram, aandurfde de kunstenares te contracteren.

De kerkruimte lijkt voor dit soort megakunst te zijn gemaakt. In plaats van gortdroge, zouteloze, devote bijeenkomsten over verzonnen goden, ondergaat de kerkruimte een hippe, bijna sexy upgrade tot een expositieruimte voor uitdagende wereldse kunst. Nog, voor € 4,50, te zien tot 23 juni ’24.

Kloeke kerken van De Ploeg in Ezinge

Johan Dijkstra

In Museum Wierdenland te Ezinge is tot eind mei ’24 de Kloekekerkenexpositie van De Ploeg te zien, nou ja De Ploeg, een gedeeltelijke, zeg maar de oude Ploeg. Van de huidige Ploeg is er niets te zien. Of het gemis van huidige Ploegleden Dik Breunis, Geert Schreuder, Bé Kracht en Reinier van den Berg, die allen  ook kerken schilderen of beeldhouwen tot een amputatie-expositie leidt? Mwaah. De tentoonstellingmakers hebben ongetwijfeld hun best gedaan, maar toch o zo jammer dat ze slechts de helft van De Ploeg, de oude garde, serieus nemen en exposeren en als middelbareschoolleraren die zich vastklampen aan lesmethoden van ver in de vorige eeuw, voorbij gaan aan de huidige Ploegleden. Opzet? Argeloosheid? Onkunde? Zuinigheid? Wie weet. Argeloze bezoekers worden natuurlijk om de tuin geleid, bij de neus genomen, misleid, besodemieterd. De helft leveren van wat je in de titel aankondigt zou bij de Keuringsdienst van Waarde tot een rel leiden.

kerk in Eenum

Wat zien we wel?  Zeker veertien Ploegkunstenaars tonen zowat 50 kerken, in was- en olieverf, aquarel, etsen, krijt en gouaches. Veel werk komt uit particuliere collecties. Ken je het Groninger landschap, dan herken je ook de meeste kerkjes wel. Bedaagde architectuur in kleine, soms minieme dorpen, omsloten door een agrarisch, vaak kaal landschap. De Ploeg heet niet voor niets De Ploeg, de oorspronkelijke opzet was ‘omploegen’, vernieuwen. Dat is soms gelukt en soms niet. Laat ik me tot het beste deel beperken.

Bij vlagen spat de vrolijkheid van het doek. Dijkstra, Hansen en De Vries bijvoorbeeld maken van de vaak grauwe, saaie, grijze,

Job Hansen

Romaanse steenklompen een fleurige bedoening, alsof je Gert van Hoef vrolijk ‘Flight of the Bumble-bee’ op een Hintz of Schnitger hoort spelen in plaats van Johannes de Heer op een krakend en piepend, aftands huisorgeltje. Mooie wolkenpartijen, zwiepende bomen en vooral verrassend veel kleur, die de oude en loodzware gebouwen lijkt op te lichten en de moeite van het bestuderend bekijken waard maken. Kijk bijvoorbeeld eens naar Dijkstra’s kerk in Eenum. En dan Hansen, hij is de meest non-conformistische als hij brutaal een blauwe garagedeur voor het kerkje van Stitswerd schildert. Of die schitterende knotwilg van

Jannes de Vries

De Vries voor het kerkje van Oostum, ik tel zo acht kleurschakeringen. Verder is er werk van de usual suspects als Martens, Jordens, Alkema, Wiegers, Melgers, Van der Zee en Altink, maar ook van minder bekende goden als Ruurd Elzer en Max Ali Cohen, elk met één werk.

Een aardig, extra element is het werk van fotografen. We zien zo’n vijftien mooi vergrote zwart-witte foto’s van amateurs en ook bij hen sijpelt lichtheid door in de oude, loodzware gebouwen. Er wordt maar raak gespeeld met zon en schaduw en verrassende gezichtspunten.

Ondanks drie vette sponsoren wordt bezoekers nog wel € 2,- extra in rekening gebracht naast de museumjaarkaart, maar waard is het.

Museum Het Loo negeert Keti Koti

Terwijl in het hele land vorige week met Keti Koti de afschaffing van de slavernij wordt herdacht en gevierd, volhardt Museum Het Loo te Apeldoorn, bomvol koninklijke pracht, prullaria en praal, in het presenteren van dubieuze kunst, zonder verwijzing naar de veranderde inzichten. Het betreft een kunstwerk dat door het Rijks Museum is uitgeleend: ‘Cupido en Sideron’ van Isaac Lodewijk la Fargue van Nieuwland, een aquarel uit ongeveer 1766. Afgebeeld zijn twee zwarte kinderen afkomstig uit Curaçao en Guinea, uitgedost in een mal kleurrijk bediendenkostuum, elk met een dienblad in de handen met daarop een kopje thee of chocolade. Volgens het bijschrift werden beide kinderen, Cupido en Sideron, als kamerdienaren cadeau gegeven aan Willem V. Mijn neefjes, we zijn hier in het kader van een familiedag, kijken raar op. Weggegeven. Als cadeau. Aan iemand in een ander werelddeel.

Deze museale onachtzaamheid is natuurlijk des te wranger nu koning Willem Alexander zijn excuses heeft aangeboden over het Nederlandse slavernijverleden en vergiffenis heeft gevraagd voor de onwelriekende acties van zijn graaiende voorouders die maar raak handelden in zwarte mensen. Ook werd bekend dat het koninklijk huis zo’n 600 miljoen heeft verdiend aan de handel in tot slaaf gemaakte kinderen, mannen en vrouwen uit overzeese gebieden, voor een deel als koddig uitgedoste verjaarspresentjes weggegeven aan bevriende relaties? Het mag bijzonder heten dat Museum Het Loo haar educatieve taak verkwanselt en schaamteloos voorbij gaat aan het leed aangedaan aan de tot slaaf gemaakten door het kunstwerk met het nare  bijschrift naïef te blijven tonen zonder te wijzen op veranderde inzichten. Museum Het Loo om een toelichting gevraagd meldt na vier dagen via een conservator dat dit onderwerp zeker langdurig is bestudeerd en tegen het licht gehouden. De tekst zou zelfs vier keer herschreven zijn.

Een Duitse week met Benneckestein, Bach en De Ploeg

‘Een Duits meisje van Heidi Benneckenstein’ (Mijn leven in een neonazifamilie) herlezend, leert me dat er vlakbij, te weten in West-Duitsland en relatief kortgeleden, het boek is van 2017 en de auteur werd in 1992 geboren, neonazistischhe kinder- en jeugdkampen waren, opgericht naar voorbeeld van de Hitlerjugend. Heidi was lid van de Heimattreue Deutsche Jugend en was, zoals ze het zelf zegt, een nazimeisje. In haar omgeving werden kinderen völkisch opgevoed en kregen een paramilitaire scholing. Kleding, boeken, opvoeding, alles ademde een verstikkende, nare walm waaraan ze zich op haar negentiende ontworstelt. Waarom herlees ik het boek? Op vakantie in Oostenrijk leren we dat in Oostenrijk naast het verschrikkelijke concentratiekamp Mauthausen nog 40 zgn. nevenkampen waren. Ik wil doorgronden waar het vandaan komt dat grote groepen mensen rechtsextremistische ideologieën aanhangen. Benneckenstein lezen is een eye-opende aanrader.

Het wordt sowieso een Duitse week. We begonnen met Bach in de Martinikerk. Organist Erwin Wiersinga speelt, afwisselend met Leo van Doeselaar, het complete orgelwerk van Bach. Dit is het negentiende concert. Met vriendin E. ga ik er eens voor zitten. Het verlangen naar de muziek maakt de kerkstoelen tot fauteuils. Het Agricola/Schnitger/Hinsz-orgel glimt in het avondlicht, alsof de koster uren in de weer is geweest met een potje De Vries’ Zuivere Wrijfwas. 3500 pijpen, 53 registers, kijk en verwonder je, luister eens: hoe barok wil je het hebben? Al jaren plaatst de Volkskrant dit orgel op de eerste plaats. Misschien wel van de wereld. We genieten van de muziek. Heerlijk. Na een uur staan we op, kijken elkaar vrolijk aan en zeggen: wat hebben we gehoord? Veel was nieuw. Naast de voor een deel overbekende koralen schreef Bach ook veel vrij werk en dat vergt wat tijd om te doorgronden vanwege de complexiteit, maar wat mooi. Caleidoscopisch komt misschien het dichtst in de buurt: je houdt een koker voor je ogen met allerlei vormen en kleuren, je draait eraan en er verschijnen wondermooie vergezichten. En dit dan via de oren. Zo ongeveer.

Schreuder

Meer Duitsland. We fietsen naar Coldam, tussen Weener en Leer en bezoeken een expositie van tien

Jonkman

Ploegleden. Waarom we dit de beste Ploegexpo tot nu toe noemen? Vanwege het getoonde werk: veel en soms nieuw. Vanwege de combi Ploeg naast glaswerk van glaskunstenaar Vincent van Leeuwen.  En vanwege de schitterende locatie: een oude, maar goed geconserveerde schuur en paardenstallen. Jonkman komt met expressionistisch werk dat ik niet van haar kende, Veldhoen verbaast met prachtige abstracten, Schreuder schildert mooie, eenvoudige kerkgebouwen met sprekende kleuren, Cornelius heeft driedimensionale miniaturen. Alkema, Buigel Boering, Van den Berg, Van der Wal, Klaveringa en Breunis maken het tiental compleet. Er lopen draden van Ploegers naar de Duitse expressionist Kirchner. Oude draden: Jan Wiegers leerde Kirchner begin vorige eeuw in Davos kennen en nieuwe: huidige Ploegleden die zich door Kirchner laten inspireren.

Matthijs Röling – Museum Wierdenland Ezinge

Er zijn mensen die voor een schilderijenexpositie naar Amsterdam gaan, Wassenaar, Gorsel, Parijs, Leeuwarden, Florence of Ezinge. Er zijn mensen die de wereld naar zich toe laten komen via feestboek. Houd je van fietsen en laat je graag kerosine en diesel links liggen, ga je het best naar Ezinge en op de terugweg nog even langs Winsum. De expo ‘Binnen kijken bij Matthijs Röling’ in Museum Wierdenland biedt ruim 50 schilderijen en een handvol uitvergrote foto’s van Rölings interieur. Net als je je afvraagt: waar zag ik eerder zo’n tegelvloer, en je aan Venetië denkt, schiet Vermeer je te binnen. Röling en Vermeer zijn geen tijdgenoten maar wel zielsgenoten. Ook zijn invloeden van Leeuwarder Esscher zichtbaar.

Figurativist Röling toont zijn verwevenheid met Italiaanse renaissancisten. Op en top. Buitengewoon. Schitterend. Portretten, stillevens, alledaagse bezigheden als het vlooien van de hond, naakten, objecten, poppen en, vooral, wonderschone zelfportretten. In een aparte ruimte wordt een film vertoond. De oude (80-jarige) meester wordt gevat in zijn nadagen. Rollator. Herfstopnamen. Winterse beelden. Dwarrelende bladeren. Piepende deuren. Kerkklokken, Stoofschotel. Wijze woorden: “Kunst kan alle kanten op. Kunstgeschiedenis is heel erg om te lachen. Grensverleggend? Onzin.”

Heerlijk dat relativerende van een kunstenaar die de eenvoud en gemakzucht van de abstracte mode aan zich voorbij laat gaan als wetenschappelijk onderzoek aan Wopke Hoekstra en zijn kompanen. We zien doorleefd werk. Handwerk. Superioriteit. En passant laat Röling weten wel eens ontstemd te zijn geweest over dwaze, neerbuigende opmerkingen over figuratieve kunst. Röling is realisme pur sang.

Die zelfportretten tonen medogenloos de ontwikkeling van jong naar oud. Het is niets minder dan een ode aan het verval en ouderdom. Een ode aan figuratieve kunt. Je ziet diepte waar het oppervlak vlak is. De hoge lijstranden werken natuurlijk wel mee. En dan dat licht. Die ogen. Dat licht.

In Winsum exposeert Luciën Olinga in Biljartcafé Hunsingo. Tien schilderijen, alle rond de € 500,- met Groningse binnenstadstaferelen. Het bekijken meer dan waard.

In Between, Anne-Will Lufting, Pieter Immenga en Nico Gerbenzon bij Campis Assen (26 03 23 – 07 05 23)

Lufting

Dat beeldende kunst serious business is bewijst de folder bij ‘In Between’, een expo bij Campis in Assen. Twee buikige zeventigminners kijken in de camera alsof FC Emmen weer verloren heeft en de jongste van de drie, een vrouw, tovert een minzaam glimlachje rond d’r lippen. C’est le ton qui fait la musique, zullen we maar zeggen.

Het is de omgekeerde wereld, kunnen we na bezichtiging van de decoratieve spullen in Campis vaststellen: de jeugdige vrouw, ooit der mannen pupil, wijst de oudere heren de weg: haar werk: sexy, modern, strak en tegelijk zacht, kek, hip willen we wel. Uiterst decoratief, vrolijkmakend, uitdagend, stoffelijk, beeldend. Wat de expositie het reisje naar Assen de moeite waard maakt is de verscheidenheid. De steriele expositieruimte met een vreselijke akoestiek leidt niet af.

Immenga

Immenga is vooral goed in de kijker vragen te laten stellen: wat zien we, wat is het, waar hangen we het aan de wand? Mysterieus, minimalistisch werk dat schreeuwt om een handleiding en een toelichting. Gerbenzon is eenvoudiger te duiden: we zien een man die zijn leven in de buurt van water heeft gewoond en dat vergroot wil weerspiegelen in zijn werk: een dobber, een polsstok, een duwboom, een vlaggenstok, uitvergrote lucifers; alles eenvoudig neergevlijd op lelijke behangersschragen. Warm worden we bij Lufting: de rolbevestigende folderfoto had ons al wat voorbereid, zagen we de mannen, beiden grijs, met donkere schoolmeestersbrillen, gekleed in gedekte kleuren beige, donkerblauw en matzwart die decennia meegaan, de vrouw draagt een keirode wijde broek en toont wilde, lange blonde lokken die onder een haarband uit kieren. Hoe voorspellend wil je zijn?

Wat zien we? Voorbij de entree, links, drie werkjes en negen stickers. De beide suppoosten erbij geroepen hebben tien minuten nodig om de puzzel te ontwarren. Verder nergens prijzen, het werk is niet voor de verkoop maar enkel voor de reizende circusexpo’s denkelijk en een plattegrond met nummers die verwijzen naar de kunstenaars.

Gerbenzon

Anne-Wil Lufting kennen we van groepsexposities in het CBK en Pictura: kunstig gedrapeerde, lieflijk geplooide stukken zeildoek, beschilderd in felle ralkleuren met hier en daar een contrastkleur. Formaten variërend van 10 x 10 tot 80 x 50. Gerbenzon met ogenschijnlijk gepapiermacheede herkenbare, eenvoudige polsstokken, of uitvergrote lucifers, horizontaal op steunen gelegd. Immenga met eenvoudige, dromerige, who knows naïeve,

Immenga

abstracte tekeningen in milde, fletse kleuren. Het langst stonden we voor een lijst met schooltekenpapier met daarop acht groene reepjes plakband die bij nadere beschouwing gekleurde lijntjes zijn: ‘Bright Forest 2’ geheten.

Eindexamenexpositie Klassieke Academie 2022

De Klassieke academie exposeert in een klassiek gebouw uit de tijd dat waterpassen zo betrouwbaar waren als boerenberichten over stikstof: Pictura. Hoge drempels, wanden die erom schreeuwen gesausd te worden, een monumentale luie trap, bruin hout, marmeren vloeren met een kier hier en daar en de klimaatbeheersing van een tomatenkas; maar goed dat de kunstenaars geen werken van was hebben aangeleverd.

Olieverf overheerst, gevolgd door acryl, potlood, grafiet en houtsneden. Opvallend is het basisschoolfenomeen: onder de negen alumni zijn er slechts twee mannen. Allemaal Nederlandse achternamen, gek eigenlijk. Grootste contrast: twee levensgrote olieverven van in het kuis-lang geklede ingetogen vrouwen met zedig terneer geslagen blikken, van Hoolsema. Daarnaast grote, indrukwekkende schilderijen, expliciet, wulps, ronder dan ronde vrouwelijke lijf- en bilpartijen van Van der Schuit. Ik lees ergens puntig: Het lichaam als landschap. Hoolsema en Van der Schuit: vaklui! Ergens lees je dat Van der Schuit met haar lofzang op het Rubensiaanse vrouwenlichaam het werk van Lucien Freud kent, maar om daar in de buurt te komen moeten de spierpartijen nog wat losser worden.

Twee  vreemde eenden in de bijt zijn Zweverink met verhoudingsvolle abstracte geometrische kleurrijke werken en Van der Veen met houtsneden van bomen en bossen. Verder opvallend werk van Medema met spannend religieus getinte doeken die benadrukken dat de wereld zonder desastreuze en verderfelijke katholieke uitwassen  beter af was geweest.

Natuurlijk vraag ik een aanwezige kunstenaar of tijdens de opleiding aandacht is geweest voor de kunstenaarsvereniging De Ploeg. Mijn standaardvraag in dit soort situaties luidt dan:  “Overweegt u weleens lid te worden van kunstenaarsvereniging De Ploeg?” “De Ploeg? Maar die bestaat toch niet meer?” Nu kan het natuurlijk zijn dat de Klassieke Academie, het is natuurlijk niet meer dan een parttime avondopleiding met betrekkelijk weinig lesuren, op de besloten bovenverdieping het vak kunsthistorie heeft laten sloffen of zelfs in de ban heeft gedaan en onderwijsinspecties weet te misleiden, of deze student was bij het hoofdstuk ‘Regionale Invloeden’ net even afwezig. (Entree € 3,- incl. prachtige catalogus).

Reitemakersrijge 17

De Amerikaanse architect Hejduk (1929 – 2001) tekende ooit een appartemententoren voor de Reitemakersrijge. Het project ging niet door. Ook ontwierp hij 25 huizen, waarvan er slechts één werd gebouwd. In Groningen. Hejduk is als de filmer die 25 films maakt waarvan er maar één in de bioscoop komt.

WALL HOUSE #2. In 1973 getekend. Gebouwd aan de Hoornse Plas in 2001. Wat betekent het dat van Hejduks 25 ontwerpen, er slechts één werd uitgevoerd? Het is ongeschikt als woonhuis, als bedrijf. Resteert: vergader-, expositie- en kinderfeestlocatie. Bijkantoor van het Groninger Museum. 10 uur per week geopend met, schat ik, twee bezoekers per uur. Moderne architectuur liefhebbende likkebaardende oude mannen met te kleurige pantalons. ‘Waar is de lift?’ roepende vrouwen. Zich dagelijks verwonderende buren. Depressief rondfladderende duiven.

We zien een schitterend gebouw. Een eyecatcher tussen nieuwbouw in crème & witte schimmel. Een grote betonnen muur. Hier drie op elkaar gestapelde mild gekleurde golvende taartjes. Ertussen afstandhouders opdat de slagroom niet aan de erboven liggende bodem plakt. Daar een lange gang met een smalle trap. Ongeschikt voor bezoekers met engtevrees. Alles in beton. Roestende en scherpe dieronvriendelijke hekconstructies zeggen: voor duiven verboden.

Rondom een supermooi uitzicht op de Hoornse plas en grasveldjes. Geëxposeerde kunst van regionalo’s. Ismaël Lotz, Sabine Liedtke, Gabrielle Kroese en Gea Schenk, maar het is niet duidelijk of Schenk als kunstenaar wordt gepresenteerd of als fotograferende museummedewerker. Een zeer vriendelijke suppoost heeft alle tijd van de wereld en probeert op te zoeken wat de kosten van het gebouw indertijd waren. Lastig met uit alle hoeken stromende subsidies. Hij komt op ruim een miljoen. Guldens. Hij praat ons bij en doet ons uitgebreid uitgeleide.

Grootst gemene deler van de kunstenaars is kwantiteit en elektronica. We zien een modernekunsttrend. Maak veel van een eenvoudig product. Gebruik Engelse titels. Kroese toont vijf grote beschilderde kamerplantenfoto’s met blauwe (bodemloos blauw dixit de folder) stippen; Covid_Blue. Lotz filmde een paar honderd zwijgend in de camera kijkende mensen; Are You Now. Liedtke filmde spreeuwengroepen en tekende losse spreeuwen op geschept papier; Murmurations. Schenk fotografeerde buren en plakt de 150 pics op een muur.

Bij Liedtke en Kroese herkennen we een maatschappelijke inbedding. Vogelvriend Liedtke kraakt zelfs een harde noot. Het artistieke handwerk van Lotz en Schenk beperkt zich tot apparaatbediening: op de ontspanner drukken. Goede hardware levert de gewenste scherptediepte. Liedtke gaat verder en verwerkt gefilmde spreeuwen in artistiek tekenwerk en is daarmee in deze groep, by far, de overblijvende beeldend kunstenaar.

De mensen van Molenhuis, portretten van Peter Siebesma

De 25 geportretteerde koppen die Siebesma schilderde na bestudering van zwart-witte foto’s voelen zich in de kerk van Onderdendam thuis als fluitenkruid naast akkers. De kleuren zijn ingetogen als het sleetse vaalgele en olijfgroene kerkinterieur. Indringende kleuren zouden niet bij de hoofden hebben gepast. We zien serieuze gelaatsuitdrukkingen van mannen en vrouwen uit de tijd dat mensen niet oud werden. Ongepolijst, alledaags, op het norse af. Groningers zijn geen lachebekjes.

Jacob Molenhuis maakte de foto’s tussen 1920 en 1960. Hij werd beroemd doordat enkele foto’s werden opgenomen in het Amerikaanse Photography Book of Phaidon (2000), met werk van 500 internationaal bekende fotografen, waaronder dus Molenhuis.

originele foto uit Phaidon

Na je pensionering een opleiding aan een kunstacademie voltooien is één ding. De ambitie om 25 gefotografeerde Groningers in kleur te schilderen volvoeren een tweede. Dat het een ingewikkelde klus was kunnen we zien. Bezoekers wordt de gelegenheid geboden de werken van nabij te bekijken. Je ziet de neushaartjes, je ruikt bijna de adem van het pre-elektrische tandenborstel tijdperk. Sommige geportretteerden ogen wat statisch en hebben een glimmende huid. Maar de belijning is prachtig, Siebesma’s toets doordacht en consistent. De 25 vormen een hechte eenheid.

Van veel koppen is een naam of een beroep bekend. Van een (inmiddels) kleiner  aantal niet. De anoniemen zijn de best gelukte werken. Als je ze aankijkt, kijken ze terug. Ze willen je iets vertellen, maar aarzelen nog wat. Emoties als opwinding, euforie, blijdschap zijn ver te zoeken. Dat geeft de koppen iets vlaks, misschien iets nors. Maar om dat nu trots te noemen zoals Groningers graag doen… Misschien ongenaakbaar, bescheiden, achterdochtig, stug. Maar ook krachtig en zelfbewust. Een psycholoog zou er wel raad mee weten.

DE KERK in Onderdendam is een Amsterdamseschoolgebouw. Mooi glas-in-lood, kleinschalig, ritmisch, Gronings. Kenmerkende details in de houten kerkbanken zijn nog wel zichtbaar maar in de jaren 70 vakkundig weggeschilderd. Tegelijk met Siebesma’s portretten (nog te zien tot eind augustus) zijn er hoeden, persglas en klokken tentoongesteld. In de consistorie is een fijne collectie memorabilia, van Meccanodozen tot werktekeningen van de aan de kerk vastgekleefde pastorie. Van een piano in Amsterdamseschoolstijl tot blokpuzzels.

Stedelijk Museum Breda (juni 2021)

Qua inwoneraantal zit Breda tussen Nijmegen en Almere in. Het Stedelijk Museum van Breda kent in beide zustersteden zijn gelijke niet. Het is wat je van een algemeen museum verwacht: zeer veel variatie, oud naast modern, binnen en buiten, amper toeschouwers en een prachtig, klein, architectonisch interessant gebouw, als factcheckers tussen antivaxxers en viruswappies ingeklemd, maar dan in een winkelstraat. Op de eerste dag na de strenge lockdown zou je een run verwachten. Echter, bezoekersstromen volgen de trend van katholieke kerken  en orgelconcerten: misschien nogal wat sympathisanten die braaf een jaarlijkse bijdrage doneren maar actieve bezoekers niet of nauwelijks; de verhouding personeel – bezoekers loopt ongeveer één op één. Het is een overzichtelijk, klein, gezellig, duidelijk ingericht museum, een beetje als Breda’s centrum.

foto van Sacha van Dorssen

We zien stalen objecten van Helen Vergouwen in een prachtige patio. Mooi hoor, maar de hoekige, bruine, abstracte cortenstaalconstructies, staan er, als aanvallers van NAC als het erop aankomt, wat verbandloos bij. Enigszins zielloos leggen ze het af tegen een verticale, zachte, groene tuinwand met hosta’s, cotoneasters en een noodlijdende exoot. Nestelende merels zorgen voor extra vertier.

Strenge doch duidelijke pijlen voeren de toeschouwers langs een zaaltje oude kunst met regionale grootheden als Petrus van Schendel. Godzijdank ontbreekt een verwijzing naar De Drie van Breda niet.

Moeder van Petrus van Schendel

Industrieel werk uit de regio met herkenbare ovens en kachels. In een grote, tot het plafond volgestouwde zaal een historisch overzicht ‘Razende stilstand – Kunst in Breda van 1970 tot nu’. Je kijkt je ogen uit. Hier gebeurt waar musea voor zijn: je verwonderen, je verheugen en verbazen, je twee of drie keer laten kijken, drentelend je achter de oren krabben, terugkomen, medekijkers met in elke zin een superlatief aanspreken.

Arjan Janssen (zt)

En in een benedenzaal interessante fotografie, waar verrassend mooie foto’s van Sacha van Dorssen te zien zijn, maar ook de  usual suspects (een soort onomatopeeën in de beeldende kunst: afbeeldingen van de als winkelketens overal verschijnende Carla Bruni, een verveeld kijkende obligate Dalai Lama, lelijke producten van Vuitton, standaard coverfoto’s van retro modetijdschriften) elkaar afwisselen. Maar toch legt de meuk het af tegen heel mooie, soms grote, altijd super uitgelichte prenten.

Aan de straatzijde een soort smalle etalage met objecten, die helaas door een vervelend bedillerig hekje voor de geïnteresseerde kijker worden afgeschermd. Een nooddeur voorkomt dat de toeschouwer even naar buiten rent en van buitenaf een kijkje kan nemen, dat moet dan maar na afloop van het bezoek. Een meer dan interessante zaal is ingeruimd voor en door scholieren. Bijgestaan door de profi’s van het museum mochten ze werk maken en tonen. Het SM in Breda toont op dit vlak ambitie, al was het maar om toekomstige toeschouwersstromen veilig te stellen. O, had elke stad maar zo’n museum!