De Ploeg 6: Start jubileumjaar De Ploeg 100 (Veenkoloniaal Museum Veendam, 21 januari 2018; 14.00 uur) zonder tantes en ooms

De aankondiging belooft een uitbundige viering. De woorden feestelijk en gedenkwaardig komen voorbij en we gaan glazen heffen. Met de jongste Ploegvriend in ons gezelschap gaan we eropaf.

Voorzitter Willem Corsius spreekt de ivoren feestrede uit. 100 jaar Groninger Kunstkring De Ploeg. Slingers in de statige feestzaal in het Veenkoloniaal Museum te Veendam, de vroegere leraarskamer van de R.H.B.S. Als de eerste mixed-colour-tulips in een Keukenhofveld, versieren zes kleurige ballonnen bijna pointillistisch de lessenaar.

Corsius richt zich tot de aanwezige Ploegleden en Ploegvrienden. Hij dankt het museum met de woorden: “Hier zijn we welkom.” Ik ga even voorbij aan het polyinterpretabele van deze zin, het is per slot van rekening feest. Hij bedankt het bestuur voor de werklust en inzet. Hij droomt even weg naar vorig jaar toen het bestuur bestond uit drie vrouwen.  Uit de woorden ‘het heeft erom gespannen’, ‘kantje boord’ en ‘met de hakken over de sloot’ duidt Corsius aan dat het niet altijd feest is geweest. Vergeleken met landelijk bekende kunstenaarsverenigingen als het Haagse Pulchri en het hoofdstedelijke Arti et Amicitiae, verenigingen die honderden leden tellen, is De Ploeg een kleine club. Niet alle tweeëntwintig Ploegleden zijn op het feest aanwezig, ik mis een handvol.

Honderd jaar geleden verzuchtte Johan Dijkstra: “Als we eens vijfentwintig werkende leden hadden…” Na een jaar waren het er dertig en telde de vereniging vijftig donateurs. Vijfentwintig à dertig leden is altijd het gemiddelde geweest. Bij een hoger aantal leidde het vaak tot splitsingen, als bij protestantse kerken in de bible belt. Bij de oprichting waren jonge kunstenaars betrokken: Altink, Dijkstra, Wiegers, Reinders en Benes waren gemiddeld dertig jaar (*). Bij de oprichting kwamen diverse mogelijke verenigingsnamen voorbij: De Beweging, Blauwborgje, Iris, Kunst Adelt, Groninger Kunstkring, De Groningers, De Noorderlingen, Hooger Arbeid en meer. Men wilde per se niet een naam met het woord ‘schilders’ erin; ook musici, dichters en schrijvers waren welkom. De Ploeg telde ooit een componist.

In mei verschijnt een jubileumboek over het reilen en zeilen, over stuwingen en splitsingen in de vereniging. Het huidige functioneren van de vereniging wijkt niet heel veel af van het vroegere. Nog steeds gaat het om samen exposeren en samen ideeën uitwisselen. En misschien is dat ook genoeg. Denk niet dat vroeger alles trager verliep. Integendeel: nu is er een zeker zes weken durende ballotageprocedure voor nieuwe leden, vroeger was het een kwestie van ‘voorhangen’ in een kunstzaaltje en dan werd er hoofdelijk gestemd. Afhankelijk van de aanwezigen werd het een ja of nee.

Het bestuur heeft lang nagedacht over een jubileumgeschenk voor de leden en de vrienden. Altink had in het verleden gesproken over het omwoelen van de bodem om zo tot ontginning, tot de vruchtbare grond te geraken. Maar ja, de Groninger grond is al genoeg in beweging. Er wordt iets gevonden, een superleuk en origineel gadget dat voor kleine omwentelingen en beroering zorgt: een r.v.s. roerstokje door Reinier van den Berg gemaakt in een gelimiteerde oplage van 100 exx. voor Ploegleden en -vrienden. En dan is het tijd voor bubbels, bitterballen en Borealis, een, volgens hun zegsman, nuljarig kwartet koperblazers. Vier schuiftrombonen zetten het op de statige museumtrap op een spelen…. Ze openen met klassieke pop: ‘Scarborough Fair’Het wordt dan wel geen hossende polonaise, maar een lichtkens wiegen, een minieme heupswing, een schoenvol vibrerende tenen, die voorzichtig pompom tikkend de maat volgen, dat zeker en vast. Het eeuwfeest kan beginnen. En zoals op elke verjaardag enkele tandeloze tuberculeuze ooms en tantes het jarige neefje vergeten en pas op komen dagen als ze hardhandig in de zij worden gepord en hun rollator met de neus in de juiste richting wordt klaargezet, doen we het deze keer zonder Hendrik, Ebrien, Jaap, Fleur, Sipke, René en Mariëtta (**).

(*)de gemiddelde leeftijd van de huidige Ploegleden is zestig+

(**) Vandaag geen jubelende toespraken van (kunsten)bobo’s. Zeker vijf kunstpausen en twee regiobestuurders schitteren door afwezigheid:  museumdirecteur Hendrik Hachmer , Veendams wethouder van kunsten Jaap Velema, namens de Groninger Kunstraad Ebrien den Engelsman , de gedeputeerde voor cultuur Fleur Gräper, Veendams burgemeester Sipke Swierstra, Ploegconservator van het Groninger Museum Mariëtta Jansen, commissaris des konings René Paas.

De Ploeg 5: taxatie Ploegwerk door Richard ter Borg; zondag 21 januari 2018, Veenkoloniaal Museum Veendam

Als we op zondagmiddag 21 januari het plein oversteken naar het Veenkoloniaal Museum in Veendam zien we auto’s voorrijden. Ze stoppen als Ubertaxi’s voor de museumdeur. Mensen stappen behoedzaam uit en torsen grote Lidl-zakken mee. “Boordevol Ploegkunst,” hoor ik iemand zeggen. Een half uur vervroegd vanwege de grote aanmelding, begint Richard ter Borg kunstwerken van Ploegleden te taxeren. Rijp en groen, oud en nieuw, alles mag worden ingebracht. Op grote schaal wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt, meer dan honderd mensen komen langs. In een museumzaal zitten mensen te wachten.

Ik spreek een vriendelijk echtpaar dat relaxed op hun beurt wacht met een grote lijst voor zich, ingepakt in een wit laken van het logeerbed. Veel meer dan dat het een werk van Werkman is, kom ik niet te weten. Dat het niet een olieverfschilderij is, wil de meneer nog wel kwijt. Als bij griepvaccinaties bij de huisarts wordt af en toe een achternaam opgeroepen en dan tijgt men naar voren.Achter een tafel zit een secretaresse die streept en schrijft en turft en afvinkt dat het een lust is en de kunstdragers, met of zonder boodschappentassen, naar Ter Borg dirigeert.

Anders dan bij Kunst en Kitsch zit Ter Borg niet achter een tafel met een ronddraaiend plateau, maar staat hij in een hoek. Gedoseerd docerend spreekt hij de mensen toe over invloeden, periodes in de kunsten, gebruikte technieken, onleesbare signaturen, al dan niet gelukte herstelpogingen en meer. Ik spreek een vrolijke jongeman die zijn beurt afwacht. “Mijn vader is klusjesman en bij een klus wilde de huiseigenaar een schilderij weggooien. Mijn vader zei dat hij het wel wilde hebben. Het is een veelkleurig werk, een echte Arie Zuidersma. Ik ben best benieuwd wat de taxatie zal zijn.” Later zie ik de jongeman weer, buiten terwijl hij het parkeerplein oversteekt. “En, hoe ging het?” vraag ik hem. “Niet slecht, het werd op zo’n € 600,- tot € 800 getaxeerd.”

 

 

Nieuwsgierig geworden door de naam van een oud-plaatsgenoot (Zuidersma was een Emmenaar) google ik thuis de naam Arie Zuidersma (1925 – 2014). In een krantenartikel wordt hij ‘de laatste schilder van de oude Groninger Ploeg’ genoemd. ’Oké,’ denk ik, en verder? Ik word nieuwsgieriger en leer dat hij ongeveer tien jaar Ploeglid is geweest en dat Klompien belangrijk is geweest voor zijn ontwikkeling als schilder. Na tien jaar keerde hij de Ploeg weer de rug toe. Ik lees, terwijl mijn ogen steeds groter worden, dat een schilderij van Zuidersma bij Korst Van der Hoeff in Den Bosch was geveild. Het werk dat werd geschat op € 300,- tot € 400,- werd verkocht voor € 2790,-, mind you: het zevenvoudige, oftewel, om in bitcoincijfers te blijven: een stijging van 600%. Hopelijk leest de jongen dit.

 

De Ploeg 4: Hendrik Werkman The next Call / Alexandra Berends / 21 januari 2018 / Museum Brands Nieuw Dordrecht € 5,- (1 consumptie gratis). Luisteraars: 50

Zondagmorgen, het is hartje winter. Als een vetlaagje op een groentesoep dat door opwarming vloeibaar wordt, zo smelt de zon een lichte rijp tot waterdruppels die onregelmatig van boomtakken vallen als de tikken uit een oud uurwerk. Op naar een van de twee interessantste musea van (Zuidoost-) Drenthe: Museum Collectie Brands*. Wat was die Brands een verzamelaar! Het museum bergt 70.000 voorwerpen, waaronder 50.000 boeken. Terwijl De Ploeg vanmiddag de feestelijke start beleeft van het ivoren jubileumjaar, staat in Nieuw-Dordrecht een lezing van Alexandra Berends over het tijdschrift The Next Call van Hendrik Werkman op het programma. Berends is 21 jaar (!) en studeert kunstgeschiedenis. Ze is als werkstudent medewerker bij Collectie Brands. Haar vervolgtraject is architectuur. Op de tafels en aan de muur Werkmans Chassidische Legenden.

In twee keer een half uur vertelt Alexandra Berends in het auditorium van Museum Brands over het kleinschalige Kunsttijdschrift The Next Call. Werkman was wel van de tijdschriften. Voor The Next Call (1923 – 1926) maakte hij Blad voor de Kunst (vanaf 1921) en later, in de jaren dertig Pierement. Van 41 – 44 werkte Werkman intensief mee aan Uitgeverscollectief De Blauwe Schuit, goed voor ca. veertig uitgaven. Werkman was een veelzijdig mens: (boek)drukker, typograaf, fotograaf, schrijver, uitgever: in alles beeldend kunstenaar. Op zijn hoogtepunt had hij twintig medewerkers in dienst. Werkman was lid van kunstenaarsvereniging De Ploeg en hij maakte affiches, uitnodigingen en catalogi voor De Ploeg. In 1941 verschenen de Chassidische Legenden, twintig zeer mooie ‘druksels’. In 1945 werd hij gearresteerd en gefusilleerd in Bakkeveen.

Werkman sprak van druksels in plaats van uitgaven. De eerste twee nummers van The Next Call verschenen in 1923, in 1924 verschenen vier nummers, en 1925 één en in1926 nog twee. Er werd veel in rood en zwart gewerkt en minder in geel. Je ziet geometrische figuren, letters, enkele veiligheidsspelden en een grote variatie in (letter)tekens. The Next Call bevat teksten in het Nederlands, Duits, Frans en Engels. Aan de inhoud kan je goed zien dat Werkman werd beïnvloed door Russische constructivisten, het dadaïsme, Bauhaus en De Stijl. Werkman vond dat De Ploeg te weinig verjeugdigde. Te veel portretten, te veel stadsaanzichten en landschappen en weinig vernieuwing. Sommige teksten zijn dadaïstisch/absurdistisch**. Met The Next Call (van 1923 – 1926) had hij een internationale uitstraling voor ogen. Er verschenen (slechts) negen druksels, elk in een oplage van dertig. Museum Collectie Brands beschikt over een oorspronkelijk exemplaar van The Next Call en Pierement.                                                                                                                                                                                                                                 

Berends gaat dieper in op het meest interessante nummer van The Next Call, namelijk nummer zeven. Uitgevouwen lees je vier teksten over serienummers A, B, C en D: vier menstypen, zeg maar de braven, de slechteriken, de onaangepasten en de geciviliseerden***. Nummer zeven toont ook een kunstwerk dat gebaseerd zou zijn op de plattegrond van het Bauhaus. Via H. J. Prakke, die aan de basis stond van het Drents Genootschap kwam Brands aan de bijzondere uitgaven.

Na beantwoording van enkele vragen sluit Alexandra Berends binnen de aangekondigde tijd de lezing af. De via een beamer geprojecteerde illustraties bij het verhaal vormden een welkome toelichting. Als ik naar huis rijd tel ik jonge berkenbomen; ik stop bij het veelbelovende getal eenentwintig.

(*Een tweede Zuidoost-Drents prachtmuseum is Thijnhof in Coevorden).

(**”Als antwoord op den vraag van H.H. Redakteuren en Journalisten of de sokken door den heer Theo van Doesburg op de DADA Soireéés in Holland gedragen WI T  W A R E N kunnen wij mededeelen dat thans als zeker kan worden vastgesteld dat DEZE SOKKEN NIET WIT WAREN maar …. (enzovoort)).

(***In de huidige tijd zouden de teksten moeiteloos in te passen zijn in de programma’s van Arjen Lubach).

 

3 WinterSalon en lezing Richard ter Borg 17 december 2017

Bijna alle Ploegleden tonen werk tijdens de WinterSalon, een jaarlijks in december terugkerende gebeurtenis tijdens welke de Ploegprent wordt gepresenteerd aan wie maar wil en speciaal aan de Ploegvrienden. In de lerarenkamer van het voormalige HBS-gebouw dat nu Veenkoloniaal Museum is, staan ezels in een cirkel opgesteld met Ploegwerk. Dit jaar werd de Ploegprent gemaakt door Marjan Cornelius. Het is een tekening in Oost-Indische inkt: een bomenrij langs een weg in Groningen (meer precies: de Allersmaweg tussen Aduarderzijl en Ezinge) in een verder kaal landschap. Cornelius is erin geslaagd de kijker maar raak te laten associëren. Kijk je door je oogharen, dan kan de suggestie van een naderende (stoom)trein worden opgeroepen, of een hoog op de poten staande wollige bizon, of, volgens een kijker, een in een brugklasbiologieboek uitvergrote foto van een gastro-enteritis veroorzakende bacterie. Het gekke is dat de bomen vol in het blad staan, terwijl de rest van het landschap winters aandoet. Als je de bladeren even wegdenkt lijkt het alsof het land door een sneeuwlaag is bedekt, de grastoppen steken net boven de sneeuwduinen uit, als jongenskuiven boven capuchonranden. Onder de bomen zie je òf schaduwen, òf sneeuwvrij gras.

Dan volgt de lezing van Ploegkenner, galeriehouder, kunstkenner en -handelaar Richard ter Borg. Hij had enkele schilderijen uit zijn winkel willen meenemen als illustraties bij zijn causerie over Ploegwerk van 1918 – 1940, maar dat was niet gelukt. In plaats daarvan deelt Ter Borg vooraf een fraai boekje uit aan de aanwezigen (Eric Bos, 50 Topstukken van De Ploeg, de figuratieven 1918 – 1940). Het is zo vol in het auditorium dat enkele bezoekers in de deuropeningen om de schuifwandpanelen heen moeten kijken, als luisteraars achter de pilaren in de Martinikerk bij een concert van De Jong & De Jong. Met het boekje in de ene en de microfoon in de andere hand, leidt Ter Borg ons in anderhalf uur door een schat aan mooie verhalen, anekdotes en interessante faits divers. Op de vraag of de Ploeg toekomst heeft is Ter Borg meer dan stellig: Zeker! Hij voorspelt dat pas na vijftig jaar de werkelijke waarde van Ploegwerk erkend en bekend wordt, zie bijvoorbeeld (oud-Ploeglid) Helmantel, en inmiddels alom bekende noorderlingen als Matthijs Rölink en Martin Tissing.

Ter Borgs Ploegheld is (de voor veel aanwezigen onbekende) Martin Klompien, ook wel de Groningse Breitner geheten. Klompien staat bekend om zijn aardse kleuren en sobere vormen, die niet automatisch als somber mogen gelden. Via de ‘opgeklapte’ landschappen van Altink komen we bij Werkman, wiens werk recentelijk op kunstbeurs PAN te Amsterdam roofgoed bleek te zijn en bij Martens, van wie wordt gezegd dat hij in W.O.II een dubbelrol speelde, hij was namelijk voorzitter van de Kultur Kammer. Job Hansen schilderde alleen als de temperatuur boven de 21⁰ kwam, dan pas was het licht goed genoeg. Met zijn techniek, olieverf gemengd met benzine, vertoonde Hansen met zijn werk een zekere Franse grandeur. Samen met Benner hoorde Job Hansen tot de eersten die deelnamen aan de B.K.R. Sandberg heeft nog geprobeerd Hansen bij de Cobra te krijgen. Wat zou er zijn gebeurd als dat was gelukt! Jordens was leraar en zijn onderwijsstijl, met nadruk op de vrije expressie, was in de jaren 20 geheel nieuw. Jordens kenmerkte zich door een permanente vernieuwing in zijn werk(stijl). Via Johan Dijkstra, die kunstrecensent was bij het Nieuwsblad van het Noorden komen we bij Ploeg- en Meppeler-Schoollid Jannes de Vries. De Vries verwijderde de olie uit de verf opdat de verf sneller zou drogen. Hij ondertekende zijn werk ook bijna nooit, iets wat, aldus Ter Borg, meer kunstenaars zouden moeten doen; immers het werk zelve vormt als het ware de enige echte handtekening. Deze stelling tekent Ter Borgs eigenzinnigheid, veel kunsttaxateurs zouden dit hem niet snel nazeggen.

Net als de verlenging van voetbalwedstrijden voor mij vaak het meest interessante deel van de wedstrijd is, is dat nu het slot van Terborgs lezing. Terborg blikt openhartig, lichtvoetig en grootmoedig terug op de oorwassing die hem ten deel viel na een faux pas in het kunstprogramma ‘Tussen Kunst en Kitsch’ in 2015. Ter Borg en de landelijke pers waren het met elkaar oneens over de herkomst van een door Terborg aan Karel Appel toegeschreven kleurig stukje houtsnijwerk. Als een Sjinkie Knegt die na een glijpartij in een vol Thialfstadion na afloop de pers frank en vrij te woord staat, vertelt Terborg over het voorval. Hij besluit met een positieve twist door te filosoferen over de wenselijkheid van een Noord-Nederlands programma in de trant van Tussen Kunst en Kitsch. Ik zie het al voor me met Ter Borg als een Groningse versie van Frits Sissing en snorrende camera’s in Veendam.
Het allerlaatste Ploeglid dat Terborg aanstipt is Jan Wiegers, die je, in de woorden van Ter Borg, tot de Punkers van de jaren 20 zou kunnen rekenen.

Joost Slijpen ‘Een kijk op kunst’ 8 januari 2018 in het C.B.K. te Emmen

Slijpen, tentoonstellingsmaker van het C.B.K., stelt zich voor als liefhebber van kunst en van het overdragen van informatie over kunst. “Kunst heeft ons nodig om bekeken te worden,” is een geponeerde stelling die tot nadenken stemt. Aan de hand van kunstwerken die op een groot tv-scherm worden geprojecteerd, loopt Slijpen met ons langs een veelheid aan themata, stellingen, stromingen en intrigerende kunst. Afhankelijk van het kennisniveau van de toehoorders zal het verhaal meer of minder aansprekend zijn geweest. De meeste mensen kennen natuurlijk het meer dan befaamde ‘Who’s afraid of red yellow and blue’ van Barnett Newman dat in 1986 met een mes verminkt werd in het Stedelijk Museum te Amsterdam. Ook dat het restauratiewerk nadien bestond uit het met een industriële verfroller overschilderen is een typisch ‘De slimste mens’-weetje. Maar dat het oorspronkelijke werk ooit met een kleine kwast in zestig verflagen werd aangebracht, dat is dan weer nieuw, meer ‘Twee voor Twaalf’ dus. Op deze manier komt iedereen aan zijn trekken.
Slijpen daagt het publiek uit vragen te stellen. Als daar door veel luisteraars microfoonloos gebruik van wordt gemaakt dan noopt dat de spreker de vragen luid en duidelijk te herhalen, ook als de vragen lang zijn en er zich onder enkele vragenstellers een discussie ontstaat. Voor diegenen die achteraan zitten een ware concentratieproeve.
Aan de orde komen voor de hand liggende onderwerpen als het verschil tussen kunstbeschouwing en kunstgeschiedenis, hoe we om kunnen gaan met waarderingen als ‘mooi’, een woord dat volgens Slijpen in de vorige eeuw ongeveer als scheldwoord gold en schoonheidsidealen aan de hand van het beeld David van Michelangelo. Een korte verhandeling over esthetica aan de hand van Homerus, Kant en Nietzsche wordt gevolgd door drie benaderingswijzen uit de kunstbeschouwing: Plato’s Mimesis, het formalisme en de iconografie.
Slijpen betoont zichzelf als een voorstander van de formalistische benadering en in alle eerlijkheid zegt hij, aan de hand van een vraag over Plato: “Ik vind het te moeilijk om erop in te gaan.” We worden meegenomen van Newman en Turner naar Bernini en Rembrandt. “Ik ga speels door de chronologie,” aldus Slijpen.
Het klasje laat zich niet onbetuigd en vuurt menig vraag af op Slijpen. In alle ernst en rust gaat hij in op de opgeworpen dilemma’s. Wordt een bepaalde symboliek op een schilderij van Van Eyck of Velázquez te ingewikkeld dan antwoordt Slijpen in alle openheid: “Het heeft ongetwijfeld betekenis,” of “het zou heel goed kunnen.”
In het blokje ‘Kunst komt voort uit kunst’ wordt aangetoond dat kunstenaars leren van elkaar en naar elkaar verwijzen. Zo staat Friedrichs ‘De wandelaar boven de nevelen’ geplaatst naast Newmans Cathedra (ooit, in 1997 beschadigd in het S. M. te A.) en in het hoofdstuk ‘verwijzingen’ staat Richter naast Vermeer, beiden met een lezende vrouw. Het verschil tussen verwijzen en plagiëren blijft nog onaangeroerd.
Het bloedinteressante schilderij ‘Myra’ (2,7 m x 3,4; 1997) van Marcus Harvey staat centraal in de analyse. Het werk is opgebouwd uit kinderhandjes die op afstand een soort zwart-witte pixels lijken. Het onderwerp is een ‘mugshot’, een politiefoto van een kindermoordenares, de hoogblonde Myra Hindley. Ook dit kunstwerk werd (zelfs enkele keren) vernield toen het werd tentoongesteld. Slijpen voert ons, “ik neem even de tekst op papier erbij,” mee langs een indexicale, iconografische dan wel symbolische interpretatie, u begrijpt dat we in het hoofdstukje ‘semiotiek’ zijn aanbeland.
Er ontstaat een minidiscussie over de vraag of de kijker de reden achter elk kunstwerk zou moeten kennen en of zij/hij daar wijzer van wordt. Er zijn preciezen en rekkelijken, voor- en tegenstanders, maar allen zeer keurig en vriendelijk uiteraard, zonder stemverheffing. Hier wreekt zich het gebrek aan een ‘lopende microfoon’, hoe leergierig het publiek ook is, er zijn grenzen aan de inschikkelijkheid & toegeeflijkheid. “Dat we maar veel over onszelf leren via de kunstbeschouwing,” zo luidt ongeveer Slijpens finale nieuwjaarswens. Op naar een wedstrijdje Vermeer < – > Rembrandt, het onderwerp voor een volgende lezing.

PS De organisatie van het Centrum voor Beeldende Kunst in Emmen moest een aantal belangstellenden voor deze lezing teleurstellen. Ruim zeventig gasten, dat was de grens. Er waren geen kosten verbonden aan het bijwonen van de lezing, zelfs de pauzekoffie was gratis.

De Ploeg 2: Galerie Van Harinxma in Beetsterzwaag (29 oktober – 23 december 2017)

Beetsterzwaag representeert het lommerrijke, cultuur-angehauchte Friesland. Galerie Van Harinxma is gesitueerd naast Landgoed Lauswolt waar ooit een Nederlands kabinet werd gesmeed door mannenbroeders Bos, Balkenende en Rouvoet. De grote en vooral hoge galerieboerderij Van Harinxma exposeert naast een aantal vaste, veelal Friese, kunstenaars, werk van een keur aan interessante schilders, onder wie deze keer vijf Ploegleden. We zien éminence grise Corsius, nieuweling Klaveringa, Gommer en twee minder naar buiten tredenden: Busman en Okel. Vooral die laatste twee prikkelen de belangstelling van menig kunstliefhebber, omdat ze wat minder vaak aan groepsexposities meedoen. Van die twee is vooral Okel zo goed als verdwenen uit het expositieleven van de het laatste decennium. De reden waarom we Busman minder zien is een ophanden zijnde staaroperatie, die begin 2018 zal plaatsgrijpen.

Busman presenteert zich met vijf relatief kleine fantastisch of magisch realistische werken stampvol symboliek. Het werk van Busman zou je verwachten in museum Thijnhof in Coevorden, een meer dan prachtig, vrij klein museum voor surrealistische en realistische kunst. Okel schildert in een expressionistisch realistische stijl en is waarschijnlijk de minst bekende en belichte Ploeger. Tegenwoordig houdt hij zich veel bezig met het restaureren van gitaren. Okel presenteert zich in Beetsterzwaag met drie havengezichten (de Vaart in Assen 2012 en de Noorderhaven in Groningen 2004) en een Gronings paard (2006). Van Klaveringa is een zestal kleine landschapsschilderingen te zien, romantisch impressionistisch van aard. Sommige landschappen verraden Friese invloeden; het is meer dan de naam Britswert die me op dat Friese spoor zet. Corsius toont twee landschappen in (kleur)potlood en twee intrigerende fotografische composities. De landschappen zou je als knipogen naar het verleden kunnen beschouwen: veel oud-Ploegleden hadden meer dan gemiddeld belangstelling voor de vette klei van de Groningse akkers. Van Gommer zie ik een stuk of drie spannende parkeergarages met interessante lichtinval: soms waan je je in een misdaadserie, de schilderijen tonen de momenten net voordat een eerste lijk te ontwaren is in een unheimlich parkeergaragehoekje op de harde, spiegelgladde vloer; als je je ogen dicht doet hoor je vanzelf chef Derrick “Hol mal schon den Wagen,” tegen Harry fluisteren.

De Ploeg 1; Veendam 22 okt 2017 – 4 februari 2018

‘De Ploeg werkt door’ in combinatie met Geert Hendrik Streurman

In de aanloop naar het jubileumjaar 2018 waarin De Ploeg 100 jaar bestaat is op 22 oktober 2017 in Veendam een overzichtstentoonstelling geopend met als titel ‘De Ploeg werkt door …’. Deze naam impliceert wellicht dat er mensen zijn die menen dat de Ploeg is gestopt na de tijd van illustere namen als Wiegers, Dijkstra, Altink, Werkman, Hansen, Jordens en meer. Niets is minder waar. De Ploeg telt tweeëntwintig leden, van wie er negentien met prachtig werk in Veendam zijn vertegenwoordigd. Het eeuwfeest heeft een imposante hoeveelheid exposities in petto: elf in totaal.

Naast werk van huidige Ploegleden zijn de oprichtingsnotulen van de vereniging te zien en te lezen en is er uitgebreid aandacht voor werk van Streurman. Veendammer Streurman (1892 – 1976) was een Ploeglid van het eerste uur; hij was bestuurslid en enkele jaren voorzitter. Naast beeldend kunstenaar was Streurman leraar Duits en Goethe-kenner.

‘De Ploeg werkt door…’ pretendeert het belangrijkste werk van de Ploegleden te tonen. Jammer dat drie Ploegleden ontbreken, het is nu meer een deeloverzichtstentoonstelling. Werk van interessante namen als Busman, Van Holten en Okel ontbreekt. Kunsthistorica Ten Bruggencate ging in haar openingslezing ook voorbij aan dit drietal. Zoals in het verleden in deze ruimte (het Veenkoloniaal Museum in Veendam was vroeger de Rijks Hoogere Burger School) de deelnemers aan de grote avond werden voorgesteld aan de ouders, zo stelt Ten Bruggencate nu de Ploegleden voor aan het rijkelijk toegestroomde publiek met een plaatje bij een praatje. Zij die meer willen weten over Van Holten, Busman en Okel, zullen op het in mei te verschijnen boek moeten wachten. Werk van Busman en Okel is wel te zien bij galerie Van Harinxma in Beetsterzwaag.

Het begin van de expositie in Veendam toont een prachtige, grote foto van veertien Ploegleden bijeen in een gezellige vergadering. In de expositie, verdeeld over vier zalen, zien we oud en nieuw werk, samen ongeveer honderd stuks, in alle denkbare technieken. Er is nieuw werk van Schreuder, Corsius, Rozema, Velthoen naast ouder werk van Van der Woude, De Groot, Gommer en Van den Berg. De twee grote tekeningen in kleurpotlood van Corsius vormen de eerste aanzet van een 21-delige cyclus ‘Tijd’ die is gebaseerd op een Chinees gedicht. Van Alkema zijn vijf werken te zien, alle in houtskool/krijt op papier of paneel: in zwarte, grijze en witte tonen. Voor het eerst is er werk te zien van Klaveringa (romantisch realistische landschappen) en Van der Sleen (fotografie en een surrealistisch ogend drieluik over aardbevingsschade). Beiden zijn sinds 2017 lid van De Ploeg, Klaveringa voor de eerste keer; Van der Sleen is herintreder.

Als ik willekeurige bezoekers, onder wie een ver familielid van oud-Ploeglid Jan Geursen (1889 – 1945) vraag welk werk hun het meest aanspreekt, krijg ik te horen: “Het schilderij ‘Spring’ van Benniks, de verzameling 42 getekende leerlingen van Cornelius, de drie aquarellen van Kracht, de humoristische schilderijen van Dijkstra, en het werk van Van der Wal en Schreuder.” Centraal opgesteld is het maatschappijkritische beeld ‘Gouden man’ van Hagenaars. Een andere bezoeker zegt: “Ik dacht dat de Ploeg gelijk was aan landschappen. Goed om te zien dat er veel meer te zien is.” Drie meisjes (resp. acht, negen en tien jaar) die de expositie met (groot)ouders bezoeken noemen: “De geiten van Jonkman, Spring van Benniks en Sehnsucht I en II van Geertjes.”
Het feestjaarlogo, een vette olieverfpenseelstreek van Geertjes is krachtig, rijk, vers, weelderig, vet, vuurrood en spannend tegelijk.