Lezen, Lijstjes & Anjet Daanje

En de winnaar is… Anjet Daanje, zo zal de door Beatrice de Graaf uitgesproken uitslag van de Libris Literatuur Prijs luiden op acht mei waarna Daanje een cheque van 50K krijgt. Ik lees nu Sedaris’ ’Wanneer je omringd bent door vlammen’ een boek dat ik jaren geleden kreeg van een zoon of een vriend. Altijd blijven liggen op een stapel ongelezen. Waarom? Vanwege de schreeuwerige omslag? Omdat ik niet had gezien dat Sylvia W., Paulien C. en Aaf B.C. het boek aanprezen? Of omdat ik zag dat er geen man tussen de aanprijzers zat? Leuk boek. Komt op een lijstje: Vlot, dagboek, humor. Ergens op plaats acht. Nee zeven vanwege de grenzeloze fantasie (lees over vreemdgaan na je dood op p 221).

Lijstjes. Mooiste fietsroutes, argumenten republicanisme, tuinvogels, interessante, niet per se mooie, vrouwen, Volkskrantcolumnisten, bloeiende planten, Friese woorden, politica’s,  Groningse woorden, organisten, voetbaltrainers die het dankzij hun ooit voltooide lerarenopleiding haalden, vakanties, geslotenvragenkoningen, schadelijke religies, vakantielanden die je echt moet mijden, mislukte ex-voetballers als trainer, vijfminutengerechten: veel van wat ik om me heen aantref vat ik in lijstjes. Lijstjes, net als talen leren, trainen mijn geheugen en houden dementie buiten de deur.

Lijstjes veranderen. De laatste tijd schudden, shuffelen en trillen ze als stenen in slecht gemetselde Loppersumse muurtjes. Tot zo’n vijf jaar gelden prijkte er slechts één vrouwennaam in mijn toptien van Nederlandstalige auteurs. En dan nog enkel omdat ik vond dat er een vrouw en als het kon een dichteres (het werd Vasalis) in hoorde, net als er een Fries (dat werd Wadman natuurlijk) in hoorde.

Vijf jaar gelden veranderde alles. Lize Spit penetreerde mijn toptien met de snelheid van een met nieuwe vleugels uitgevoerde dartpijl op basis van één titel: Het Smelt (2016). Drie jaar geleden was het Marieke Lucas Rijnevelt met ‘De avond is ongemak’ (2018) en ‘Mijn lieve gunsteling’ (2020) en nu, na lezing van ‘Het lied van ooievaar en dromedaris’ (2022), is het Anjet Daanje. Ongelooflijk. Bizar. Meesterlijk. 11 novellen die het stuk voor stuk presteren meer dan overeind te blijven en samen een ijzersterke roman vormen, die je wekenlang in de ban houdt. Slechts één spelfout (hartvochtig). Onwaarschijnlijke (familie)relaties in Engeland en Groningen. Van eind 18e tot 21e eeuw. Nooit eerder las ik een boek als dit. Thomas Rosenboom, Jeroen Brouwers, Maarten ’t Hart, Tommie Wieringa, Vasalis, Wadman en Hermans krijgen een nieuwe plaats. Waarom gasten als veelschrijver Grunberg en poseur linksekerkschrijver Buwalda zelfs niet in de buurt komen, spreekt vanzelf.

Roald Dahl Matilda

Roald Dahl Matilda, 39e druk 1999 (in de vertaling van Huberte Vriesendorp)

Dahls mensbeeld geanalyseerd aan de hand van zijn gebruik van adjectieven, scheld- en schimpnamen

Matilda lees ik voor het eerst in 1990. Moe van de rolbevestigende A. M. G. Schmidt, Enid Blyton, Anne de Vries en Hotze de Roos komen auteurs als Jan de Zanger, Tonke Dragt, Miep Diekman en vooral Roald Dahl in beeld. Roald Dahl is een verfrissing. Kinderen overvleugelen volwassenen en Dahl hanteert een duidelijke en voor kinderen en volwassenen aantrekkelijke, bloemrijke, taal. Maar vooral de thematiek spreekt leerlingen aan. Zijn boeken zijn apart, fantasierijk, verrassend, magisch, humoristisch, niet-politiekcorrect, griezelig, soms wreed; alle eigenschappen die zijn lezers, jong en oud, waarderen. De meeste boeken van Dahl lopen goed af.

Ha, het is tijd voor herlezen, want er is reuring omdat een clubje ‘sensitivity-readers’ de Engelse uitgever gevraagd adviseert bepaalde woorden in Dahls boeken te vervangen. Het gaat hier niet om Dahls vermeende antisemitische taalgebruik, waarvoor de familie in 2020 excuses aanbiedt, maar om adjectieven die personen nader negatief duiden.

Kernvraag: zijn die woorden aanstootgevend of beledigend? De pers geeft voorbeelden. Dik wordt enorm, kleine mannetjes worden kleine mensjes. Overigens is het fenomeen van taalaanpassing niet nieuw, het gebeurde eerder ook bij Astrid Lindgrens Pippi Langkous. Is er sprake van censuur of gaat het om een gemoedelijke kuising?

Laat eens kijken. Dahl staat bekend om veelzeggende, pesterige scheldwoorden en een uitgebreide toepassing van bijvoeglijke naamwoorden. Welke adjectieven gebruikt Dahl als hij een leesgraag vierjarig meisje, haar ouders en haar juf beschrijft? Om zwatelend napraten te voorkomen herlees ik Matilda en pak de pen erbij.

Matilda’s ouders en het schoolhoofd noemen Matilda “het walgelijkste mormel, afgrijselijke spruit, volslagen onbenul, irritant meisje, giftig krengetje, ijzige schoonheid, een korstje, onnozel, onbenullig, lawaaierige kletskous, verwend nest, klein donkerharig figuurtje, een heel speciaal geval, smerige kleine wandluis, vies luizeëi, walgelijk loedertje, miezerige mossel,” en meer. Haar juf noemt haar: ‘fantastisch, briljant, buitengewoon, extra gevoelig, wonderkind, genie, wiskundig brein, beminde spruit, een lezend klein meisje, uitzonderlijk voorlijk, bescheiden.”

Opvallend is de strijd die wordt gevoerd tussen een jong Dickens, Hemingway en Kipling lezend meisje en haar vader die zich op fraudeleus handelen laat voorstaan en zijn vrouw bij gelegenheid een ‘stom sekreet’ noemt en zijn dochter ‘een klein dom mormel en een stom klein, achterbaks loeder’. Aan de andere kant zit Matilda hem altijd schaamteloos op te jutten en zint ze op wraak; Dahl verzint hier een schitterend thema: een kind dat de ouders en later het schoolhoofd (die tegelijk juf Marij’s tante is) gaat straffen. De lezer hoopt en voelt dat zij ‘met haar fantastische, subtiele brein’ en haar later ontwikkelde tovenaarskwaliteiten het gaat winnen van haar vader, het ‘ratachtige mannetje’ met zijn ‘rottige tweedehands auto’s’ en de door alle leerlingen gehate juffrouw Bulstronk.

Hoe komt de vader er bij Dahl vanaf? Een voddenman die een luid mannelijk gegrom, gehijg en gezucht laat horen als hij zijn hoofd masseert. Hij noemt zichzelf geniaal en slim en de anderen sukkels en stommelingen en zijn dochter is een leugenares en bedriegster, die zeker geen goed antwoord kan geven. De moeder schijnt emotioneel en lichamelijk uitgeput te raken van bingomiddagen, is alledaags, plomp, met een zelfvoldaan pafferig puddinggezicht.

Dan de juf, Marij Engel, een slimme, onversaagde, slanke, frêle, wijze, jonge vrouw, romantisch en wees.  Directrice Bulstronk, Vorstin der Duisternis, Grote Giftige Cobra, Vurige Draak, menselijke bom, is een oud-kogelslingeraar, een reuzin met een rode stierenek, een paardegezicht, een paddelijf, die kleine kinderen weerzinwekkend noemt, nutteloze dwergen, ongedierte, nagels aan de doodkist, vieze rupsen, en ze haat en ze voor straf in een stikdonker stikhok met glasscherven en spijkers stopt. Dan nog wat medeleerlingen: Lavendel, Hortensia, Ollie Bobbelfluit, Julius Rotswinkel, Amanda Trip en Bram Bokkepoot die er wel erg slecht afkomt met een dik pafferig gezicht, en het verder  moet doen met de kwalificaties: stuk ongeluk, schobbejak, smerig pokkejoch, giftige steenpuist, walgelijke misdadiger, onderwereldfiguur, lid van de mafia, dief, struikrover, piraat, schelm, bandiet, miserabel stuk verdriet, misselijk wangedrocht, gauwdief, inbreker, ladenlichter, bokkepoot en tenslotte nog Nico Haaks: misbaksel, een stuk vuil, wandelende bacteriefabriek, stomkop, Primula en Robert: stomme slijmerige slak, hersenloos stuk onkruid, holhoofdige hamster, onnozele snottebel, kronkelende worm en als laatste Erik Inkt: onbeschofte flerk, giftige pestbuil, maar toch ook interessant en ondeugend. De schoolkokkin heeft verdroogde levenssappen en is een verdroogde schoenveter.

Aldus Dahl. Wat we zien is een tsunami aan verschillende bijvoeglijke naamwoorden en scheld- en schimpnamen. Je zou denken dat de hoeveelheid de scherpte van de woorden afvlakt. De verzameling wordt curieus, lachwekkend en doet geen pijn. Opvallend is Dahls preoccupatie met dik of slank zijn, waarbij de eerste groep het aflegt tegen de tweede. Maar aanstootgevend of beledigend? Oordeel zelf.

Gezienus Omvlee Licht over Nederland (€ 14,- Uitg. Ter Verpoozing)

Dat Omvlee voor de omslag niet koos voor het veenlijk uit Yde maar voor een zedige schets en profil van de mysterieuze, elders ook wel sensueel afgebeelde Mata Hari komt denkelijk door zijn (partiële) Friese roots en zijn marketing-technisch inzicht. Het is een schitterende bundel geworden met zeer mooie illustraties van schoonzus Hanneke. Bij e l k  vers maar liefst. Wat kan dat mens tekenen zeg. Treffend en raak, soms humoristisch, altijd verduidelijkend, met als beste die bij ‘2004 Moord op Van Gogh’.

In de categorie Light verse, plezierdichten, staat Gezienus Omvlee in een rijke rij met Drs P, Torn, Weemoedt, Beltman, Stip, Rawie, Dorrestijn, De laat, De Wijs, Van Wissen; er zijn mindere rijtjes denkbaar.

De jaartallen hebben bij ‘Licht over Nederland’ de functie van paginanummers. Aan de titel herken je de grefo invloeden uit auteurs jeugd. En wat een leuke lamp laat broeder Omvlee schijnen over de donkerte. Als een straatmaker die ingewikkelde geometrische vormen in een stoepje slaat, als een ICT’er die ritmisch bits en bytes placeert, zo is Omvlee in de weer geweest met bloemrijke al dan niet beklemtoonde woorden, zinnen met verrassende wendingen, interessante betekenisverschuivingen, originele vondsten; kortom woorden en zinnen die samen een beeld vormen, dat de lezer een lach om de lippen doet krullen, hem/haar na de eerste lezing die 35 minuten duurt, nog een keer laat lezen & kijken en bovenal elke keer doet verwonderen en zacht laat smiespelen: godver, hoe flikt hij ’t toch steeds weer. Dat het onderwerp geschiedenis is, een onderwerp dat niet bepaald tot de dagelijkse levensbehoeften van de dichter behoort, ach wie maalt daarom? De pijn van het onpoëtische onderwerp wordt immers meer dan vergoed door de illustraties van Hanneke.

2004 Moord op van Gogh

101, nee, bij hertelling 102 strak georkestreerde of gekorsetteerde verzen, het is alsof je achterin een auto zit en naar buiten kijkt en steeds de ritmische tik van een iets verdikte middenstreep voelt, die dan weer eens ferm en dan weer licht klinkt en voelt. Ollebollekes, sonnetten, pantoumen en meer  tonen dat Omvlee het hand- en hersenwerk beheerst. Omvlee begint vanaf 300.000 voor Chr. en eindigt in 2018. Hij botst van grote naar kleine, van internationale via geopolitieke naar nationale en regionale en van bekende naar onbekende historische namen en gebeurtenissen, bijna altijd met een twist, een slag, een draai.

Goed moment ook voor deze publicatie. Op de achterflap gaat marketeer Omvlee door met: Stikvol geschiedenis / Kostelijk bundeltje / Prachtig cadeau / Ook voor als men verjaart / Blijft door de inhoud en / Materiaalkeuze / Ook antiquarisch / De aanschafprijs waard. En zo is het!

Lale Gül ‘Ik ga leven’

Als in een debuutroman de tirannieke moederfiguur stelselmatig Karbonkel (de Kakkerlak) wordt genoemd en daarna zure zeverzak, takkewijf, belligerente bloedhond, zieke psychopaat, controlfreak, Droogstoppel, onnozele, achterlijke, bekrompen en simpelzielige vuige ezel uit het boerengat van Turkije, minderwaardig mens, analfabete verwekker, zeloot, hofmaarschalk, belichaming van het kwaad, lotgenoot in het mutsenparadijs, secreet, dan weet je het wel. Desondanks blijft ze de woorden Oma, Vader, Moeder consequent met een hoofdletter schrijven en volgt na de woorden ‘Allah en zijn profeet’ dociel ‘vrede zij met hem’.

Güls autobiografische debuut heeft ontegenzeglijk sterke overeenkomsten met Özcan Akyols debuut ‘Eus’. Beiden hebben Turkse roots en beiden studeren/studeerden Nederlands. ‘Ik ga leven’ en ‘Eus’ rekenen allebei af met het despotische religieuze en culturele gedachtegoed uit het Turkse nest. Beiden kunnen goed schrijven. Soms voel je dat Gül moeite heeft bepaalde fragmenten klein te houden. De schoolreis naar Rome en de seksuele strapatsen met vriend Freek krijgen heel veel ruimte. In filosofische reflecties over leven, liefde, relaties, geloof, angst en waarheid betoont de 24-jarige Gül zich een wijs mens. Religie, mits beperkt tot je privéleven is okee. Maar buiten de persoonlijke levenssfeer verwordt het tot een potentieel existentiële bedreiging voor de vrije open samenleving. Dixit Gül.

Gül beschrijft het leven van Büsra in een niet-begrijpend gezin met gevoelloze ouders en oma die zich meer gelegen laten liggen aan de groepsopvattingen van de bijna analfabete sociale clan en de bloed en zuurstof afknellende koran dan aan het geluk van de kinderen. In dit boek staan ‘zelfrespect ontberende kechs’ lijnrecht tegenover alle mogelijke vrijheden consumerende ‘snikkeldragers’. Gül strooit met tegeltjeswijsheden die je niet op veel tegeltjes zal tegenkomen, bijvoorbeeld: Talent is weigeren te zwijgen, Beschaving is je beter gedragen dan je bent en Hoe dikker de wilg hoe holler.

In commentaren wordt Gül verweten een formalistisch, archaïsch taalgebruik te hanteren dat niet zou passen bij de jonge gebruikers. Gül toont hiermee aan dat ze gestudeerd heeft en belezen is. ‘Vrouwhumiliërend, cronyïsme, pieus, indulgent, oblomovistisch, occuperen, repugnant, promiscue, nihilistisch, oriëntalisme en belligerent zijn inderdaad geen woorden die je in driestuiverromans tegenkomt. ‘Ik ga leven’ is dan ook geen driestuiverroman.

Dat haar familie en de sociale groep waaraan ze is ontsproten haar heeft verstoten vanwege de openhartige schrijfstijl zal niemand verbazen en de ophef erover zal de verkoop (terecht) bevorderen. Gül is slachtoffer van de vrouwonterende, islamitische, despotische cultuur waarin de wetten van de koran, aan kinderen opgedrongen op koranscholen, centraal staan. LHBTI-discriminerende grefo Gomarusscholen met hun reli-wappies zijn hiermee vergeleken verlichte onderwijsinstituten. Waar Akyol met Eus blijft steken in de categorie van oppervlakkige schelmenroman plaatst Gül met Ik ga leven zich bij vlagen in de buitencategorie van filosofische ontwikkelingsroman. Het is te hopen dat Gül blijft schrijven en niet wordt ingelijfd door het op de loer liggende team van Wilders.

Kroniek van de Zuidenveldtentoonstelling


Als ik Lubbers’ Zuidenveldkroniek lees voel ik me als een kind dat door een caleidoscoop kijkt: steeds zie ik wat nieuws. Een foto op pagina 275 symboliseert het Zuidenveldgevoel treffend: vijf mannen zorgen ervoor dat een vastgelopen aanhanger weer vlot komt: met vereende krachten iets tot een goed einde brengen, dat typeert dit feest. Roelie Lubbers-Hilbrands beschrijft in Kroniek van de Zuidenveldtentoonstelling 1920 – 2020 de zuidenveldtentoonstellingen in al zijn facetten. Het zou mij niet verbazen als bij de eerstvolgende Zuidenveldtentoonstelling een platte kar aan haar is gewijd: haar lach en blonde lokken met duizenden maiskorrels, graanstengels en een keur aan bloemen op een plateau uitgelicht. Het boek is opgedragen aan enkele familieleden en, hier zien we Lubbers de diplomaat, aan alle deelnemers, medewerkers en bezoekers: het volk van het Zuidenveld.

Wat een immense klus moet het zijn geweest om de 100 jaren Zuidenveld te boekstaven, elk jaar op twee pagina’s, met er tussendoor beschrijvingen van het volgende decennium. In 304 pagina’s, zo’n 1.800 gram papier, boordevol tekst in gevarieerde lettertypes en foto’s, vanaf 1973 ook in kleur, sommige zelfs met watermerken, vertelt zij de historie. Overzichtelijk gerubriceerd en uiterst volledig: tot en met de jaarlijkse cateraar aan toe. Prijswinnaars, advertenties, bezoekersaantallen, financiële overzichten, bestuurssamenstellingen en meer.

Bij de decenniabeschrijvingen typeert Lubbers de historica de tijdgeest bondig en to-the-point. Van democratisering in de jaren zestig tot het homohuwelijk in 2002, velerlei maatschappelijke veranderingen komen voorbij die de landbouwtentoonstellingen inbedden. Al lezende voltrekt zich de geschiedenis van het boerenbedrijf met daarin een prominente rol voor de dieren en de boeren. Ertussendoor lezen we over de economische ontwikkelingen in de agrarische sector, de rol van de vrouwen, de oorlogsperiode, belangstellende hoogwaardigheidsbekleders, de regionaal-geografische ontwikkelingen en heel veel faits-divers die het boek leesbaar maken en houden. Van de vele foto’s is verreweg de mooiste die op p 61 met gelooide koppen van het prototype van Zuidenveldgangers: stoere mannen met petten.

Een speciaal onderdeel van het Zuidenveld zijn de versierdewagenoptochten en de versierde straten met de erebogen als hoogtepunten. Ik zie nog mijn oude buurman maanden voor het feest in Sleen in zijn schuur honderden vlinderfiguren voor de straatversiering lassen. Met veel gemeenschapszin en het inleveren van sloten vrije tijd, werd met man en macht gewerkt aan de gezamenlijke presentaties.

Missen we dan niets? Zeker, het boek was nog leuker en vollediger geworden als Roelie Lubbers anderhalve bladzijde had ingeruimd voor de keerzijde van de medaille, de achterkant van het gelijk. De ontwikkelingen in het boerenbedrijf gaan snel en het wordt allengs duidelijk dat die ook nodig zijn. Iedereen heeft in zijn familie wel een neefje dat een werkstuk over mest- of kalverfraude, Round-up en de miljardenclaims tegen Monsanto moet schrijven of een in Wageningen studerend nichtje dat op elke verjaardag van oom Annechienus de discussie aanjaagt met irritante vragen over biologisch boeren, het zielige van afgesneden staarten bij Belgische paarden, de circulaire landbouw van Carola Schouten en de ontwikkelingen in het dierenbevrijdingsfront, waarvan zij aspirant-lid is geworden. Het is jammer dat Lubbers de kritische geesten die binnen elke politieke partij te vinden zijn op p 7 zuurpruimen noemt. Niet zelden betreft het mensen met een agrarische achtergrond die het beste voor hebben met de boeren. Veel meer dan gratuite sympathie verdienen boeren het kritisch en met respect gevolgd te worden. Op p 253 volgt een licht herstel en komen dierenwelzijn, boerenprotesten en ecologische duurzame landbouw aan bod. Iets uitgebreider was aardig geweest en had meer recht gedaan aan de veranderingen die het boerenbedrijf te wachten staat.

Maar voor de rest: Roelie, chapeau! Ik ben nu al nieuwsgierig naar de eerstvolgende coronavrije versierdewagenoptocht in 2021 in Schoonebeek.

Kijk verder dan vandaag en weet . . .(1)

Na de eerste obstakels <het boekje is niet te koop in Emmens grootste boekenzaak, de omslag vertoont een röntgenfoto boven een niet schoongemaakte vloer in een operatiekamer en de inleiding is mager als mais aan akkerranden> openbaart een alleraardigst gelegenheidsboekje zich en leer je hoe een select gezelschap schrijvers in Drenthe 75 jaar vrijheid beleeft. Met veel plezier lees ik de teksten: gedichten, waarvan een minimaal aantal rijmende, enkele korte verhalen en zkv’s. De wat potsierlijke aanduiding op de omslag dat het om een meertalige uitgave gaat, houdt in dat er in het Nederlands (70 %) en in (enkele varianten van) het Drents (30 %) is geschreven. Waar zijn toch de wereldtalen Arabisch, Gronings, Frans en Fries gebleven?

Ik leg het boek even weg. Een week denk ik na over wat ik heb gelezen. Wat herinner ik me na 168 uren het best? Dat niet alle werk nieuw is. Een inleiding die tekortschiet en dit boek een steen noemt. De éminences grises Kool en Omvlee die beiden een thema aanraken dat me al enkele jaren interesseert: wegkijkers en collaborateurs. Het mooiste woord uit de collectie: ‘slungellid’ uit een zkv van Veen. Dat het viertal light-Verse-dichters er al zo lang in slaagt zo kunstig gedichten te wrochten, vier individuen die samen een eenheid smeden in verzen die retestrak rijmen maar toch overeind blijven staan in mijn geheugen, is een prestatie van formaat. Mij bevalt het dichte en franjeloze van Gramsma, het mooie Drents van Boerema en meer. De schrijvers zijn op excursie geweest naar landschappelijke ingrepen in de buurt van Peest. Ik wist van landingsbanen in de buurt van Havelte, maar dit is nieuw voor me. Een hakenkruis in een vijver? Foutloos schrijven blijft nog een dingetje. Gestuntel met leestekens, verbaast waar verbaasd werd bedoeld; hen en niet hun, nazie i.p.v. nazi, enz.

De inleider heeft moeite met het onderscheid tussen een ; en een :. Hij schrijft niets over de mysterieuze locaties nabij Peest. Verderop lees ik dat de onwetende auteurs eerst even op excursie moesten, maar dan wil de lezer weten waarnaartoe en waarom? En waarom 26 en niet 126 auteurs? Waarom geen informatie over de financiering van dit boek? Waarom werd er bezuinigd op tekstcorrectie? Het boek kent nogal wat haren in de soep, dunne donshaartjes maar ook dikke schaamharen. Zelfs vlekkerige inkt. Fouten in teksten van een fysiotherapeut, makelaar of sekswerker, mwaah. Maar missers en inconsistenties bij taalliefhebbers en profi’s, je zou meer mogen verwachten. Niet wegkijken maar even de verantwoordelijkheid nemen en elkaar aanspreken.

Kom, ik pak de bloemlezing er weer bij. Boerema intrigeert met het openingsvers: ik noteer vraagtekens <als poëzie mij dwingt vragen te stellen dan omarm ik die> en plussen in de kantlijn. Wat goed geschreven, bijvoorbeeld ‘atlas van het onbegrepen woord’ en ‘hij deserteert van pien en mij’. Er schijnt iets interessants te zijn tussen Norg en Vries, iets met een Hitlerring en een hakenkruis. Dan Brans met ook zeer rake vondsten: de beginzin en de laatste twee van Spaarbankbosch. Brans’ opa inspireerde haar tot het schrijven van mooie zinnen, originele taal en, tja, een cliché aan het eind van Vurt van de Grebbebarg. Bremer, bedankt, onthult wat er bij Peest in het landschap gebeurde. Ze wil me doen geloven dat arbeiders een hakenkruisvormige vijver met fantasie groeven. Gramsma schrijft een prachtig gedicht Fantoompijn dat vanwege het buiten- en binnenverhaal en de brieven complex is omdat de waarheid wordt bezworen en een anti-waarheidsserum wordt gebrouwen…. Van der Koois Vrijheid op straat levert de boektitel en stof tot nadenken. De helden van de kapschuur van Kool is een verhalend gedicht dat in elke schoolbloemlezing thuishoort, over hoe wegkijkende vaders wegkijkende kinderen krijgen. Koops raakt in Alles giet veurbij aan de klassieke vraag wat eeuwig is en wat niet. Niets dus. Landkroon verduidelijkt (eindelijk, hèhè) wat het reisdoel was van het teleurstellende schoolreisje waarbij een historische sensatie uitbleef, voorafgaand aan het jaarlijkse diner. Nijenhuis legt in Bennie Valk uit waarom hij grote woorden wantrouwt en waarom waakzaamheid blijvend is. Leenstra weet knap maar liefst vijf levensfasen in een gedicht toe te lichten en neemt wraak op de bezetters door wel Papa en Jood maar duitsers en kotälla geen kapitaal te gunnen. En dan een kwartet door Omvlee, Hoogland, Peters en Boudestein gebeeldhouwde sonnetten over vader, Fries, toneelspeler, onderwijzer, dienstweigeraar, redacteur, Trotskist, linkse oproerkraaier Auke Kootstra: een monument! Omvlee gaat even door met een raak daderprofiel van B. Veen verrast met een prachtig zkv (of ukv?) Kuil en betoont zich een mooiewoordenliefhebber met aanminnig en de allermooiste vondst in deze bloemlezing slungellid. De irritante contaminatie meeheulen strepen we hier dan maar tegen weg. En dan Veenstra, met Barak kampioen op drie vlakken: mooiste openingszin, langste bijdrage en nogal wat taalfouten. Alle auteurs zijn in alfabetische volgorde opgenomen in dit boek, behalve Aagje Blink: weer niet erg natuurlijk, maar onelegant.

(Kijk verder dan vandaag en weet … Schrijvers uit Drenthe over 75 jaar vrijheid verscheen bij uitgeverij Koninklijke Van Gorcum; € 12,95)

(1) Dit artikel verscheen in het herfstnummer 2020 van (Drents letterkundig tiedschrift) Roet

Özcan Akyol in Coevorden (€ 7,50)

Het bibliotheekzaaltje is met zestig stoelen vol. Vrijwilligers, biebmedewerkers, leesgroepleden en twee pubers. 85 % vrouw. Geroutineerd vertelt bestsellerauteur Akyol, BMI van 25, sjoemel-Audi, polootje, lichte jeans, blote voeten in sneakers en charmant plukkend aan een onzichtbare broeksriem onder een afwezig buikje, zijn verhaal over zijn Turkse achtergrond, zijn jeugd in Deventer. Veel vooroordelen over cultuurarme Turkse immigranten worden bevestigd: ouders die niet of nauwelijks Nederlands (willen) leren spreken, jongeren die met geritselde Armanishirts een straatuniform creëren, een wijk die Ankara aan de IJssel heet, Turkse werknemers die zo snel mogelijk een uitkering binnenharken en jeugd die knoeit met studiefinanciering. En natuurlijk een Nederlandse omgeving die zich niet bekommert om integratie, gepersonaliseerd in het cliché van een lagereschooljuf die een slimme gast een te laag schooladvies geeft. De schaamteloze openhartigheid over de zich misdragende en naar de criminaliteit afglijdende jongere is weldadig. Het is een EO-verhaal in optima forma. Akyol, de kansarme crimineel wordt de bekeerde predikant die op tijd het licht kreeg aangereikt door een (detail: Surinaamse) cipier die zijn brave inborst, studiezin en leesgierigheid ziet en hem Rozemarijntje, stripboeken, Baantjer, ’t Hart, Goethe en Céline geeft. Eus, de autobiografie, past over Özcans leven als een niets verhullend cellofaantje over een doos frikandellen. Akyol, opgegroeid in een vrijzinnig Alevitisch nest, zeg maar de ietsisten in de Islam, journalistiek gestudeerd aan het christelijke Windesheim in Zwolle en gesjeesd aan de gereformeerde VU in Amsterdam, is op zijn sterkst wanneer hij voorbij de sappige details treedt van een bierdrinkende vader en een moeder die niet weet wat scheiden is en verhaalt van de magische sensatie die het lezen en nu dus schrijven hem geeft en de invloed van literatuur, van taal, van veel lezen op zijn persoonlijke ontwikkeling tot een volledig mens. Akyol, bedankt!

Heidi Benneckenstein: Een Duits Meisje en Baukje Prins: Gemengde Gevoelens

Twee boeken over de geschiedenis: Heidi Benneckenstein: Een Duits Meisje (2018)  en Baukje Prins: Gemengde Gevoelens (2014). Allebei non-fictie, geschreven door een vrouw en eyeopeners. Vijftien kilometer verderop is een land waar (op kleine schaal) kinderen worden opgevoed op paramilitaire wijze; ‘völkisch’ en in nazistijl. Een Duits meisje klinkt gewoon maar is het niet. Een schitterend boek over de desastreuze gevolgen van opvoeders die hun kinderen het rechts-extremisme als de rechte weg voorhouden: zo recent, zo dichtbij, zo wijdverbreid. Een Duits meisje probeert zich te ontworstelen aan de nationaalsocialistische ideologie waarin ze gedrenkt is.

Gemengde Gevoelens klinkt alledaags, maar is het niet. Het beschrijft de situatie van zo’n 400  ontheemde, misleide Molukkers die in 1951 neerstrijken in kampen in de Friese veengebieden in de buurt van Oosterwolde en Appelscha. Schrijnende, schrale situaties worden beschreven door de ogen van onbevangen lagereschoolkinderen. Over barakken, identiteit, cultuur, taal, grote gezinnen, verzuiling, burgemeestersvrouwen met de beste bedoelingen, schoolmeesters toegerust met liniaaltjes, gijzelingen, treinkapingen en hoe tegen de klippen op wordt geïntegreerd: zo recent, zo dichtbij en zo toe- en afgedekt.

 

De Lijst van Rob Stoker

Rob Stoker

Een oud-collega die een roman schrijft, dat maak je hoogstzelden mee. Mijn oude school is plaats van handeling, dus zit ik op het puntje van de stoel. Met veel interesse en plezier heb ik De Lijst gelezen.  Het  gaat niet over ‘de boekenlijst’ maar over een wraaklijst van een gefrustreerde leraar muziek met een nogal traditionele kijk op vrouwen. Muziek is niet het belangrijkste schoolvak en daar lijdt hoofdpersoon Tim van Galen bovenmatig onder. Hij is het mikpunt van spot van enkele collega’s en zijn vrouw. Tim besluit een lijst aan te leggen van collega’s die hem zieken: des te hoger het aantal punten, des te ruwer zijn wraakactie zal zijn.

Hier openbaart zich gelijk een zwakte in het boek. Een wraakactie eindigt in een ongeloofwaardige situatie: een beroerte na een hevige schrik is te veel van het goede. Hierdoor wordt het boek meer een thriller voor de jeugd dan een roman voor de volwassen lezer. De door cynisme verteerde Tim van Galen gaat te luchtigjes voorbij aan het verwoestende effect van zijn wraakactie; de totale paniek en innerlijke ontreddering duren maar heel even.

In Stokers boek herken ik brokstukjes van rafels van randen van schaduwen van oud-collega’s en uitvergrote stereotyperingen van schoolse werkelijkheden in de leraarskamer, bij rapportenvergaderingen, bij oudergesprekken (hoewel Van Galen ook hier wat cynischer aandoet dan goed voor de geloofwaardigheid van het boek is), de communis opinio over de uitzonderlijke positie van gym, de kerstmaaltijdhorreur, de cursusziekte in het onderwijs, het cijfersysteem Magister, de jaarlijkse grote avond, chantabele collega’s, gehannes met wachtwoorden, inloggegevens en mobieltjes, enzovoort en zo verder.

Tegenover de frustratie en ontevredenheid met zijn leven en vooral zijn relatie met zijn vrouw Wilma staat het vlammetje van een ontluikende verliefdheid op een leerling. Die verliefdheid is wederzijds en dat doet een gelukkig eind vermoeden. Stoker slaagt erin de hoofdpersoon dermate klunzig te laten opereren dat door de op elkaar gestapelde fouten hij uiteindelijk terecht komt onder de uitkomst biedende touwen in de gymzaal. Maar omdat daadkracht hier ontbreekt eindigt Tim van Galen schlemielig als een campingmuzikant in Frankrijk. Dat hij hier onvindbaar zou zijn is een van de vele ongerijmdheden.

Sterke spanningscomponenten in De Lijst maken dat je blijft lezen. Een vergeten leesbril, stiekem met een mobieltje gemaakte foto’s, een parfumgeurtje, een door de schooldirecteur (die zich aan het eind van het boek ontpopt als een bekwaam rechercheur) over het hoofd geziene aanwijzing in de vorm van een G-muzieksleutel, een autoportierraam als brievenbus, maken het boek een sterk jeugdboek. Vier sterren.

En de namen in het boek, geven die nog een link naar de werkelijkheid? Niet dat ik weet. Natuurlijk geven de namen persoonsinfo, je heet niet voor niets Henk Baas of Wekema. Ook hier ligt weer het cliché op de loer: Thomas Müller is natuurlijk de gymdocent en je hoeft niet te raden wie een creamuts is. Ook de liedtekstwoorden (What have I done?) spreken voor zich. Dat schrijver Stoker niet van gisteren is bewijst het taalgebruik van Sem.

Na Stokers debuut Dertig messteken is De Lijst een mooie start op weg naar meer. De omnipresentie van de schrijver geeft de lezer concrete beelden vanuit elke persoon. Ik zou zeggen: verfilmen met vooral ontelbare close-ups van flesjes en doosjes op de trap. (En ach die vier of vijf taalfoutjes: soit, die worden er bij de 2e druk wel uitgefilterd.)

Mano Bouzamour ‘De belofte van Pisa’

Het zit er allemaal in: analfabete ouders, een zoon die voor zijn moeder tolkt bij de dokter en vrijdagse haatpreken. Een overval op een AH-filiaal <met een bijl>, straatschoffies die met vijfhonderdeurobiljetten ijsjes kopen bij de Italiaan, naïeve politie en effectieve arrestatieteams. Rukken met links, onzekerheid over de techniek van vingeren en niet kunnen bidden met een stijve pik. Examenfraude, een overval op een geldtransport met een uzi en een granaatwerper, smerige sanitaire omstandigheden in de moskee van de lulkoekimam (sic!) en een in merkkleding helende Algerijnse kapper. Fietsters die met “Karren, kut,” worden begroet, zenuwachtig getrek aan achterstevoren gedragen rode Lacoste-petjes, ‘het zijn toch allemaal N.S.B.-ers’ als het over leraren gaat en Marokkaanse opa’s die aan polygamie, schotels en loeiharde Koranzenders doen. Op de achterflap staat dat ‘De belofte van Pisa’ is gebaseerd op de auteurs eigen leven. Marokkaanse moeders zijn kort, allemachtig dik en gehoofddoekt. Zusjes werken bij de A H hebben donkerbruine ogen en zijn ondeugend en meisjeskamers ruiken naar lavendel. Kortom: De Belofte van Pisa is een aaneenschakeling van stereotypen, clichés en plattitudes; als je ze allemaal aan elkaar rijgt door de eikels van de besneden hoofdstedelijke straatschoffies, dan heb je een groezelig doch lang lint, Van De Pijp naar de Arena en weer terug. Het boek heet een schelmenroman en doet erg denken aan Eus van Akyol.

Er is ook een andere kant in de roman. Die maakt het redelijk leesbaar voor een zonovergoten middag. De hoofdpersoon is een door geschiedenis en oorlogsverhalen geobsedeerde hard studerende leerling op het Hervormd Lyceum Zuid. Ook de liefde voor muziek komt, soms geforceerd, bovendrijven. De halfdove hoofdpersoon en zijn broer spelen piano op een g e s t o l e n vleugel.  De ik-persoon is liefhebber van gregoriaanse koormuziek en van Bach en hij en zijn broer spelen Canto Ostinato van Simeon Holt. Verdomd nog aan toe, hoe enkele eenvoudig (doch zeer ongeloofwaardig) uitgewerkte elementen een boek draaglijk kunnen maken. Ik zou zeggen: Lezen en vergelijken met ‘Eus van Özcan Akyol. En als je durft met ‘Je denkt dat het komt’ van Meindert Talma. Een mooier sfeerbeeld van Turkse, Marokkaanse en Friese invloeden is ondenkbaar.