Rob Stoker – Olaf

‘Olaf’ (uitgegeven door Kleine Uil, € 17,50)  is een echt opa-kleinzoon voorleesboek. Sterke, stoere mannen die graag samenwerken en die tobben over een permanent soep kokende oma met beginnende dementie.

Stoker heeft dit keer gekozen voor een crowdfundingactie en ik begrijp dat die snel volliep zodat het boek gedrukt kon worden. Dat is goed gelukt: een stevig gebonden mooi boek met bijzonder gave illustraties van Tom Beijering, de grootste zelfs in kleur. Zeer aardige details: de in rood gedrukte hoofdstuktitels en de lichtgroene paginanummering. Daar is veel aandacht en tijd aan besteed. Of crowd-funding automatisch inhoudt dat de tekstcorrectie erbij inschiet, weet ik niet, maar daar lijkt het wel op. Ondanks mijn eerdere waarschuwingen aan het adres van uitgever Kleine Uil, bij verschijnen  van ‘De lijst’ en ‘Verslagen vriendschap’ is Kleine Uil er niet in geslaagd met een uilenveertje vijf handenvol haren uit de soep te vissen¹. Jammer, zeer jammer; het boek èn Stoker verdienen beter.

Olaf is een tienjarige jongen die, bijgestaan door zijn opa, zeven moeilijke opdrachten moet vervullen om zo de vurig gewenste ‘blokker’ te verkrijgen waarmee het dementieproces van oma gestopt zou kunnen worden. De variatie in sprookjesachtige opdrachten, Olaf moet op zoek naar vloekgras, een krokodillentraan, noorderlicht in een potje en meer, toont Stokers grenzeloze fantasie. Olaf moet, steeds beginnend vanuit een gat in de tuin bij opa en oma, lopend door een gangenstelsel, één van de zeven deuren binnentreden, waarna hij in een geheel andere wereld terechtkomt. Hij ontmoet een drietal wezens met een bijzonder postuur en uiterlijk.

Lezers die ingevoerd zijn in de jeugdliteratuur herkennen onmiddellijk gelijkenissen met bestaande jeugdboeken. In ‘Koning van Katoren’ van Jan Terlouw moet Stach ook zeven taken vervullen. Anders dan bij de maatschappelijk angehauchte opdrachten van Stach, zijn die van Olaf fantasievol en sprookjesachtig. Kijk eens naar de illustraties van J. M. Verburg in ‘Tom Tippelaar’ van A. M. G. Schmidt. Heeft Tom Tippelaar aparte, extra grote oren, op de tekeningen van Tom Beijering kijk je ook extra aandachtig naar de bijzondere fysionomie van Olafs gezicht en profil.

¹ p 25 me-teen / p 26 hé i.p.v. hè / p 27 er zat er geen / p 33 misschien was <het> er al die tijd / Een i.p.v. Één / p 39 het steen / p 47 deze i.p.v. dit / p 48 supe-renge /  p 65 grij-parm / p 72 het i.p.v. hij of zij / p 84 vlak bij i.p.v. vlakbij / p 88 platvorm /  p 97 deze i.p.v. dit / p 101 4 i.p.v. vier / p 105 klaarlag / p 114 Olaf knikte <met> zijn hoofd / p 129 ik had ze te grazen i.p.v. nam / p 132 het i.p.v. hem / p 133 wat i.p.v. dat / p 139 die i.p.v dat / 145 de ander i.p.v. het andere / p 145 in de lucht (twee keer) / en als schrijftaal boven spreektaal gaat p 149 waar op i.p.v. op wie / p 154 daarmee i.p.v. met haar /en tenslotte: p 157 ‘, i.p.v. ,‘.

Tommy Wieringa – Nirwana

In 80 hoofdstukken schrijft Tommy Wieringa ‘Nirwana’: een intrigerende, spannende familie-, (eeneiige)tweeling- of driegeneratieroman over zonde, boete en inkeer. Een centraal onderliggend thema is het allesverzengende ‘vuur’, dat door de roman kringelt als vlammen in een openhaard. Hoofdpersonen: tweeling Hugo (snob, parvenu, beeldend kunstenaar) en (fucking psychopaat) Willem (de veroveraar), die de Boreas bouwt, het grootste schip ter wereld, een supercatamaran van twee tankers. De karakters van Hugo en Willem vormen, als een menselijke catamaran, samen één complex borrelend, explosief geheel, dat Wieringa in Groningen ‘das Doppelgängermotief’ noemt. Dan pake Willem Adema die zwijgend een toespraak houdt. Geestelijk beperkte tante Geertje die wordt weggestopt in een tehuis, pleegmoeder Beth en schrijver Tommy Wieringa. Voor mij het eerste boek waarin de auteur zo prominent met naam optreedt als romanpersonage. Tommy en Hugo hebben dezelfde pleegmoeder, Beth Wiel.

Na de eerste 100 pagina’s krijg ik een sterk déjà-vu gevoel, vanwege soortgelijke thema’s in eerder gelezen boeken. Bijvoorbeeld het kunstenaarsmilieu in ‘Zwarte Schuur’ van Oek de Jong. ‘Otmars Zonen’ van Peter Buwalda vanwege het moeizame geploeter met een complex onderzoek naar de olie-business en bij kraakheldere en veel leesbaarder Wieringa naar het foute gedrag van pake Adema. Een jeugdzonde, misstap, onbezonnenheid in W.O.II, in 1943 rechtgezet (?) door in het verzet te gaan. Dan zie ik Munninkhofs familiekroniek ‘De Stamhouder’, vanwege het generatiethema en het onderzoek naar fouter dan foute familiedraden in W.O.II. Uit Willem Frederik Hermans ‘De donkere kamer van Damokles’ de vergelijkbare tegenstelling Dorbeck – Osewoudt en Ilja Leonard Pfeijffer vanwege ‘Alkibiades’, bij Wieringa Alcibiades, de Atheense generaal die ‘van kant wisselde’ en natuurlijk Maarten ’t Hart vanwege het woord jacobsladder op p. 94 naar ’t Harts gelijknamige roman.

Nirwana is een leerzaam boek; nu ken ik de woorden raphe, saisine, bathyscaaf, ectoplasma, paroxisme, en cenotaaf. Schrijver Wieringa heeft zich in de zes jaar werken aan Nirwana verdiept in archeologie, geologie, esoterie, politiek, klimatologie, drie generaties geschiedenis en meer.

Als noorderling volgt een feest der (noordelijke) herkenning. Wieringa, die in Diever naar de middelbare school ging, noemt Nieuw-Balinge, Sleen, Mantingerzand en Valthermond, een Drentse streek die de achterbuurt van het land wordt genoemd, met van oudsher boeven en uitvallers. Drenten zijn mannen met grote handen en geboende gezichten. Huisbaas Beuving wil koud na de dood van zijn huurster Beth nog even snel € 1.300,- innen. Hopelijk herkennen de geboende gezichten de alles relativerende ironie, want schrijver Tommy Wieringa, ‘die schooier’, krijgt zelf bavianentanden en hij stinkt uit zijn mond. Veel meer hedendaagse herkenbaarheid (maar hoe is dat over 100 jaar?): de Chinees Lotus in Westerbork, Baudet in zijn pak van Suit Supply, let op de initialen, die zijn metaforenjanboel uitstort over het volk en Trump, R. Fuchs, Tinkebel, Neo Rauch, F. B. Hotz, Sjarel Ex, Neelie Smit-Kroes, Van Caldenborgh,…

Pake Willem Adema heeft in zijn SS-tijd een dagboek geschreven dat Hugo via Beth verkrijgt. Opmerkelijkste ontdekking is dat pake homoseksueel was. In het kort: tweeling Hugo en Willem, resp. kunstenaar en ondernemer zijn elkaars tegenpolen. Hugo ontdekt pakes dagboeken over zijn strapatsen als SS’er. Gruwelijke beelden komen voorbij. Hugo spreekt het dagboek in en leest het aan de dementerende pake voor. Hugo schildert zijn de onsterfelijkheid uitzittende pake en oma. De één in een rolstoel, de ander met een leguaan op schoot. Daarna begint Hugo op Ibiza aan een serie zwembadschilderijen.

Een zijpad: Wieringa beschrijft in mooi gebeeldhouwde zinnen de vrijscènes van Hugo met Loïs en Vera, gevarieerde, lekkere seksuele uitspattingen die met Hugo’s testosteronniveau, torenhoog na de scheiding van Loïs, alleraardigst zijn. Het vuurthema komt zo vaak voorbij dat je verwacht dat het een vooruitwijzing zal zijn en je bereidt je voor op een immense fik. Nadat Willem de Boreas heeft gedoopt kan Hugo bij de opening van zijn expo de wereld vertellen over de dagboeken van pake en en passant de offshore vergelijken met de oorlog. Na de Nieuwsuuruitzending volgt de ontlading. Broer Willem is not amused.

Wieringa, die in Forum (Groningen) zegt ‘Ik ben een provinciale boerenlul’, beschrijft de door Hugo gemaakte schilderijen beeldend, plastisch. Het is afwachten hoe lang het duurt voordat een gisse kunstenaar met een passie voor AI de door Wieringa beschreven doeken produceert. Voor de kerst, wed ik. Je kunt zien dat de boekdrukpersen op volle toeren hebben gedraaid: af en toe zijn letters te weinig drukinkt toebedeeld, en wordt een o een u of een f een t, zodat Spotify leest als Spuuty (442). Wieringa’s Nirwana is een zeer goede roman die leest als een trein. Ik kijk nu al uit naar twee iets minder lijvige boeken, één met een regionale component, die in Wieringa’s hoofd aan het ontstaan zijn.

Maarten ’t Hart 6 ‘De kritische afstand’ (1976)

Maarten ’t Hart 6 ‘De kritische afstand’ (1976) is een heerlijk populair wetenschappelijk boek over diergedragskunde. Etholoog ’t Hart observeert, discussieert en schrijft scherp en met humor, maar al te lange tenen lezen maar liever driestuiverromans. Kunnen feiten uit de ethologie op mensen worden toegepast? Is er verschil tussen instinct en (aan)geleerd gedrag? In het blokje waarbij ’t Hart menselijk met dierlijk gedrag vergelijkt, en een chimpansee beschrijft die zijn vinger in de anus van zijn kameraad steekt en er vervolgens luidruchtig aan snuift moet iedereen natuurlijk denken aan Joachim Löw, trainer van het Duitse nationale elftal, die zich onbespied waande en zijn hand in zijn onderbroek stak, zijn eikel liefdevol betastte en  daarna zijn hand driftig ruikend voor zijn neus hield. Voor de Studiosportcamera.

Bioloog ’t Hart schrijft over agressie en spelgedrag, evolutie, incestvermijding, (on)geslachtelijke voortplanting, promiscuïteit en monogamie, en reproductiecapaciteit, waarom er (twee, drie, vier) seksen zijn. Het woord feminisme komt voorbij. Soms nabij het woord radicaal en simplistisch. Met uitspraken als ‘een vrouw is in onze maatschappij een wezen dat tussen een man en een hond in staat’ bewijst ’t Hart dat hij controversiële stellingen, die ook eind 70 van de vorige eeuw al discussies opriepen, niet schuwde.

De zeer belezen ’t Hart gaat in op incest in de literatuur en komt uit bij Melville, Eliot, Mann, Musil, Fontane en de Nederlandse auteurs Vestdijk en Kooiman. Bij Emily Brontë analyseert ’t Hart, gelardeerd met vele citaten, incestueuze verhoudingen.

Dat Darwin muziek aan seksualiteit koppelde is volgens ’t Hart de grootst mogelijk onzin, hoewel een waarachtig groot man als Kierkegaard stelde dat muziek zinnelijk erotische genialiteit uitdrukte. En verder gaat de auteur over de biologische oorzaak van muziek. Hij citeert de etholoog Eibl Eibesfeldt die, met een wonderlijke gedachtesprong stelt dat alle grootste melodieën opgesmukte slagersjongensdeuntjes zijn. De vraag of het zingen van vogels muziek is, ligt voor de hand en lees, daar is Thorpe al die van transponerende merels sprak en ’t Harts redenering dat vals en trekkerig kerkelijk gezang bedoeld is om het territorium af te bakenen toont zijn humor. Bij de vraag in hoeverre muziek een stimulus is wordt Bach op de troon gezet doordat ’t Hart stelt dat bij Bach de grootste weerstand tegen habituatie is.

Tenslotte nog interessante observaties omtrent groet- en lachgedrag en andere non-verbale communicatie, autisme en gedrag van kinderen en als laatste hoofdstuk, één over agressie, met praktijkvoorbeelden.

Maarten ’t Hart 5: ‘Het vrome volk’ (1974)

Elf korte verhalen, veelal vanuit het point-of-view van een jongen,  verpakt in een boek met een schitterende omslag, een detail uit ‘Intrigue’ van James Ensor. Alle verhalen zijn geweldig om voor te lezen. Ze zijn dooraderd met vaste themata van ’t Hart: schuldgevoel, vroomheid verpakt in dwangmatige religieuze gedachten, ontluikende en tegelijk problematische seksualiteit, tirannieke geloofsuitingen, bijzondere gedragingen, slachtofferschap en verregaande intolerantie tegen alles wat anders is,  natuurfenomenen en ook zeer veel humor.

  • Het Braakland: terwijl de jonge ik-persoon zich het hoofd breekt over onbegrijpelijke woorden van de dominee, sterft de oude Quack in de kerkbank. Kan het mooier?
  • De bunzing: de jonge ik-persoon ziet dat zijn vader en de buurman een bunzing doden; hij verwijt hun dat ze een beest hebben gedood tegen Gods wil.
  • Het paard: Misschien het mooiste voorleesverhaal: gevoelig, wreed, tijdloos: als de jongens op een hooizolder spelen horen ze dat een paard op hol is geslagen en te water raakt. Mannen doen wanhopige pogingen het paard op de wal te krijgen. Bij de roomse kerk komt het dier, doodop, aan wal. De dierenarts constateert te veel water in de longen en adviseert het paard de kop af te snijden, wat een vader doet.
  • Handel: Oom Adriaan is een bedrieglijke handelaar in oude harmoniums. Zijn neef gaat mee als er een oud orgel gekocht moet worden en speelt wat zodat de prijs gedrukt wordt.
  • De aardbeienplukker: een 14-jarige jongen is aardbeienplukker. Twee vrouwen zeggen dreigend dat hij met een van hen het koren in moet. Als de plukkers denken dat hij gesneden is wordt zijn broek uitgetrokken en zijn lid betast en bekeken.
  • De neef van Mata Hari: niet alleen komt de nieuwe dominee op de racefiets bij de kerk aan, ook wordt hij ’s nachts stomdronken gespot. Als de dominee er ’s avonds opuit gaat wordt hij achtervolgd en ziet men hem naar de hoeren gaan. Hij wordt geschorst.
  • Ouderlingenbezoek: ouderlingen bezoeken het gezin van de ik-persoon en er ontstaan ruzieachtige discussies over toepassing van bijbelteksten in het gewone leven.
  • Hoge hoed: over een dominee die zijn hoge hoed is vergeten bij een begrafenis in WOII en een nieuw hoedenprotocol verzint dat door de ouderlingen wordt overgenomen.
  • Hoofdschedelplaats: de dienstplichtige neef ontmoet zijn godsdienstwaanzinnige oom die kapper is in het leger.
  • Een oxim uit Amerika: over nare dierproeven in België, bezocht door een dienstplichtige.
  • Hoogzomer in april: over de vernietiging van de aarde door de mensen.

Maarten ’t Hart 4: ‘Ratten’ (1973)

’t Hart is een expert op het gebied van dierengedrag. Hij promoveerde op stekelbaarsjes en gedurende zijn studie biologie bestudeerde hij ratten. In ‘Ratten’ schrijft hij over het gedrag van ratten, de leefwijze, hun leervermogen, kannibalisme, de bestrijding en het interessantste fenomeen: de rattenkoning. Voor de liefhebber geeft hij advies over ratten houden als huisdier.  ’t Hart wast enkele gemakzuchtige dierdeskundigen, vooral dierpsychologen, de oren en maakt korte metten met vooroordelen, aannames en onbewezen, door angst, sensatiezucht en onwetendheid ingegeven uitspraken. Interessant feitje: theoretisch kan een rattenpaar in één jaar uitgroeien tot een familie van 1808. Het is een bijzonder leesbaar (studie)boek, compleet met tabellen en statistieken èn met fraaie foto’s en prenten. ’t Hart maakt uitstapjes naar andere dieren: stekelbaars, eekhoorn, (zoetwaterpoliep) hydra, de wasbeer en de platworm¹. Natuurlijk komt ook de relatie tussen dierproeven en vermeende relaties met de mens, via Skinner, aan de orde.

Het gedrag van de rat wordt uitgebreid beschreven en ook de verschillen tussen de zwarte rat (rattus rattus) en de bruine rat (rattus norvegicus). ’t Hart gaat in op het fenomeen van de ‘rattenkoning’, compleet met een röntgenfoto: een onontwarbare kluwen met de staarten aan elkaar verkleefde en verknoopte ratten, tot soms wel veertien stuks. Het woord Rättenkönig werd voor ‘t eerst door Luther gebruikt in 1524. En ’t Hart zou ’t Hart niet zijn als hij – met Maarten L. – niet de rattenkoning zou verbinden aan de paus.

¹ ’t Hart beschrijft een bijzonder experiment met platwormen. Bekend is dat de beide delen van doorgesneden platwormen weer doorgroeien. De vraag is of het kunstje dat een platworm is aangeleerd ook wordt beheerst door de twee volgroeide wormen nadat de worm is doorgesneden. Het antwoord is ja. 

Maarten ’t Hart 3: ‘Ik had een wapenbroeder’(1973) en Gronings Ontzet

 ’t Hart is met recht een oeuvrebouwer, alle elementen uit zijn latere werk komen in dit, zijn derde, boek voorbij: agressie, natuur, literatuur, seksualiteit, jaloezie, macht, muziek, travestie, godsdienst, homoseksuele aantrekkingskracht en vriendschap tijdens militaire dienst. In het eerste deel,  ‘De verhoren’ treden de bescheiden, ingetogen Ammer Stol en de praatgrage, wereldwijze Arthur Holm op. De hoofdstukken met de nieuwe, academische geschoolde, dienstplichtigen wisselen hoofdstukken af waarin Ammer door de militaire politie wordt verhoord over de dood van zijn vriend. Er ontvouwt zich een homo-erotische verhouding tussen Stol en Holm. Deel II, ‘Kleine oorlog’ gaat over een nachtelijke legeroefening. Ammer met een gereformeerde en Arthur met een joodse achtergrond, hebben diepgravende gesprekken over menselijk gedrag, agressie, lijden en verzet, dader- en slachtofferschap in (concentratiekampen en in) oorlogstijd. Ammers wens een vrouw te zijn, of althans vrouwenkleren te dragen, komt uitgebreid aan bod. Ammer in travestie betovert eerst beiden, maar allengs verandert Ammer voor Arthur in een onbenullige huilebalk, een jaloerse, verwekelijkte hysterica. Bij de eerste les in pistoolschieten gaat het mis en in de allerlaatste zin vindt het fatale ongeluk plaats. ‘k Krijg met de dag meer zin in de volgende ’t Hart.

Gronings Ontzet. Het NNO musiceert zondagavond 27 augustus op de Ossenmarkt in een tent met Love is in the Air. Ik klim op de steiger met de 3000 Watts geluidversterkers en hijs twee mij onbekende vrouwen op die ‘Mag dat?’ giebelend maar wat graag naast me komen staan en lustig lonken naar de dirigent die meer oog heeft voor Grieg, Rossini, Mozart, Bernstein, Gershwin, dat werk. Heel mooie muziek, met aan het begin, een echte regenboog en aan het eind een muzikale in ‘Over the Rainbow’ uit The Wizard of Oz van Arlen; kan het mooier? Voor Groningen betekent Love is in the Air beginnen met het veelbelovende, geile Groningse volkslied, dat nog niet iedereen kent. Dirigent Eivind Gullberg Jensen heeft zijn lief, sopraan Mari Eriksmoen, ingehuurd als soliste. In een zwart struisvogelpakje zingt ze de sterren van de hemel. Met zo’n liefdesthema hoop je dat de musici zich ook wat sexy hebben uitgedost en de partituur laten liggen waar die hoort: in het repetitielokaal. Met en uit het hart spelen, het publiek zwoel aankijken, daar hoop je op, Love Is In The Air, toch? Maar het worden weer libido-vermorzelende mat- en glimmend zwarte pakken en jurken met hoogstens een split, en ogen gekleefd aan het papier, maar of dat nu Love oplevert?

Maarten ’t Hart 2: ‘Stenen voor een ransuil’ (1971) en 4 x Noorderzon

’t Harts debuutroman is verdeeld in drieën. Deel I, ‘De hoge zwaluwen’ deed wat stof opwaaien en werd door recensenten herkend als het werk van een topauteur. De uitgever zegt: een afstandelijk en precies geformuleerd verslag van de religieuze verminking van dertigers en veertigers. Ammer Stol, zoon van rechtzinnige ouders, raakt betoverd door muziek (van Bach, Frank, Beethoven) en krijgt, eerst stiekem, en later als hij de organist in zijn vaders kerk kan vervangen openlijk, orgelles van Brikke, een wat oudere man met pedo/homo-erotische aanvechtingen die Ammer niet begrijpt. Een tragische, eenzame, komische, indringende zoektocht omtrent homoseksualiteit staat centraal. ‘Godverdomme,’ schreeuwde hij,  waarom duren die rotpreken tegenwoordig zo kort?’ Aldus Brikke, die de jongeheer Ammer aftrok op de orgelgalerij tijdens de prediking, maar Ammer wist al dat hij nooit klaar zou komen. Deel II, ‘Vluchten’, kent een heel ander verhaalperspectief omdat er een nieuwe ik-persoon optreedt met wie Ammer bevriend is. We nemen een sprong in de tijd van zeker 10 jaar naar een vakantie in Engeland. Opvallend detail: heteroseksualiteit wordt hier nog ‘normaal’ genoemd. In deel III, De zomerslaap, ontmoet Ammer Brikke weer en later volgt een weergaloze passage over een schoolklas en leraar Tipsel die het aan de stok krijgt met ongelovige leerlingen. Ammer neemt het op voor een weggestuurde Hugo. Meesterlijk. De verhaalcirkel sluit als Ammer nog een keer het huis van Brikke bezoekt.

Noorderzon Groningen 2023:

I de vijfsterrenparade van NRC en VK voor Cirque ICi van Johann Le Guillerm is terecht. Nooit zag ik zo’n betoverende, spectaculaire, verrassende, technisch vernuftige acrobatiek in een circustent, begeleid door constant nerveus druppelgeluid, piepjes en het geknisper van des acrobaats vingers en schoenengetikkietak.  We zien een keur aan buitenissige vondsten gerelateerd aan bewegings- en zwaartekracht. Het begint met een uit de nok neerdwarrelend veertje dat door Le Guillerm in de lucht wordt gehouden en eindigt met een soort mikadostokken van 2,5 meter die zonder lijm of spijkers een overkapping over de gehele piste vormen. Tussendoor nog wandelende staken, opvouwbare en in de lucht gehouden kunststof panelen, een op zandlopers gebaseerd bewegend aquarium, kortom onvoorstelbare, zelf ontworpen en gemaakte constructies.

II Wat een verschil met de geluidskunst van Bouke Groen uitgevoerd in het Provinciehuis door het Vocaal ensemble A Capelli. Zonder stoppen worden in plaats van zinnen geluiden gezongen in drie ruimtes. Moeilijk. Bijzonder! Dan is 30 minuten ook wel weer mooi.

III Margôt Ros en Jeroen Kleijne presenteren hun samen geschreven boek ‘Zeg maar Agaath’. Het echtpaar Ros/Kleijne boeit geen minuut. Ros en Kleijne paaien het Groningse publiek door de Amsterdams Parade te kleineren. Groningen applaudisseert de handen rauw. Geen reclame voor duo-auteurs.

IV Met opperste concentratie speelt Andrea Salustri met piepschuim: hij jongleert met piepschuimbollen boven een ventilator en bereikt een soort Zen-moment: stilte, ontspanning, fixatie. Van alle bezoekers daalt de ademhaling en hartslag dusdanig dat de krappe zitbankjes, geposteerd op lichaamsgrootte van miniatuur-Italianen uit de tijd dat het Vaticaan nog aanzien had, gedurende negen minuten niet onprettig aanvoelen. Salustri danst gracieus met een plaat polystyreenschuim, maakt een sneeuwbui van verkruimelde korrels en zet grote ventilatoren in die met druk en tegendruk een poëtisch piepschuimspel tonen: quasi-wandelende en zwevende platen, en hij orkestreert met vijf of zes microfoons een bijzonder soort psychedelische zenuwlijdersmuziek die enkele bezoekers naar oordopjes doet grijpen. Magisch. Kunstig. Artistiek. Apart. Interessant. Innovatief. Oplettende docenten creatieve vakken die op vernieuwing uit zijn, gaan kunnen scoren; de kunstjes lijken uiterst leerbaar. Of oceaanschoonmaker Bojan Slats blij is met deze vorm van kunst?

Maarten ’t Hart 1: ‘De Jacobsladder’ (1986)

Maarten ’t Hart 1: ‘De Jacobsladder’ (1986). In de Volkskrant krijgt schrijver Nathan Vecht de vraag welke boeken, klassiekers, hem hebben gevormd tot wat hij is. Hij noemt ‘De Jacobsladder’ van Maarten ’t Hart. Dat verrast me. Ik las het boek in 1987 en besluit het te gaan herlezen en leg Alkibiades van Pfeijffer weg. Ik ken het werk van Maarten ’t Hart goed, heb zo goed als alles van ‘m gelezen, incl. zijn dissertatie, compleet met brief aan de uitgever. Ook heb ik hem eens kort gesproken bij een bezoek aan de t.v.-studio in de tijd dat hij presentator was van een boekenprogramma in 1993.

Houd je van letterknechterij en een inkijk in de gedachtewereld van protestantse kerkafsplitsers die zowat klaarkomen op een nieuw schisma vanwege onmin over het aantal keren dat er doopwater over het kinderhoofdje gesprenkeld moet worden, over een sprekende slang of over het woord gelijk of gelijkvormig, en liever een nieuwe geloofsrichting stichten dan samenwerken, dan is De Jacobsladder een must. Vervlochten: verliefdheden van opa en kleinzoon Adriaan. ’t Hart beschrijft messcherp en liefdevol de kleingeestige cultuur van de zwartekousengemeenschap, compleet met binnen deze gemeenschap levende uitwassen als geaccepteerde incestueuze relaties en prostitutie, zaken die de naïeve Adriaan met argusogen beschouwt.

Beide boekdelen (Een noodwoning voor God en Een markgrond van roerdompen) zijn doordrenkt met natuurobservaties. En dan de alles verstikkende rol van religie, voor Ruygveen, een kommaneukende hardliner, eindigend in het gekkenhuis en een verwoest gezin achterlatend. De goedmoedige, van op een misverstand gebaseerd schuldgevoel doordrenkte Adriaan wenste hem een ladder tot de hemel. Dat ’t Hart, hij was nog jong, moeite heeft met de spelling van het werkwoord gebeuren (p 23, 29), de plaatsnaam Oudemirdum (33, 62) en sommige dialogen uitspint als iemand die niet stopt de garens van een oude trui uit te halen en tegen het eind van het boek het toeval een te prominente rol toebedeelt zij hem vergeven. Waarom ik smul van ’t Hart? Omdat ik, eerder uit een vrij- dan een rechtzinnig nest, veel herken. En sja, hoe graag gebruik ik ook niet de biblicistische formule ‘Keer weder, gemeente, keer weder’ (p 76) maar dan in de hedendaagse variant: Keer om alstublieft als ik een projectontwikkelaar of een Surhuizumer boer tot de orde wil roepen? Ik ben een Maarten ’t Hart. Op naar de volgende.

Yogafietsen, Linkse mannen, Pfeiffer

I.L. Pfeijffer wordt over zijn pil Alkibiades in het Forum bevraagd door Rense Sinkgraven die deze keer, anders dan bij Lisa Loeb, wel in vorm is. Filosoof, romancier, dichter, historicus, classicus Pfeiffer zit op de praatstoel in een afgeladen hoek van Forum. Sinkgraven heeft zowaar enkele open vragen in petto. Verder geponeerde stellingen, suggesties, of ordinaire bijval (‘Maar dat is allemaal al bekend’ en enkele keren ‘Klopt’ en ‘Ja ja’ alsof hij de maestro wil geruststellen). Naarmate het gesprek vordert verdwijnen Sinkgravens zenuwen en mijn reserves en besluit ik dat ik het boek wil lezen. Pfeiffer koketteert met zijn verlangen als een vrouw te zijn, laat zijn vijf exorbitante ringen, grijze haren en embonpoint shinen als een wulpse vrouw haar kralen op de meikermis, weet waar de lach zit en debiteert gemakzuchtig hetzelfde grappige voorbeeld als bij Buitenhof op t.v.

Fietstopsnelheden sijpelen uit me weg als libido’s uit dichtgegroeide senioren. Ik gooi het over een andere boeg: stayeren, in vijf uren Groningen – Gieten -Emmen -Ter Apel – Mussel- en Stadskanaal – Hoogezand – Groningen en dat zonder stops. Met twee koeken, één banaan, 1,5 liter ranja lukt dat 133 km lang. Een soort yoga. Onderweg mediteer ik wat & doe secretariaatswerk, schrijf dit journaal, overdenk mijn twee onhebbelijkheden, stippel strategieën uit die de verkoop van ‘Nieuw in Stad’ moeten bevorderen en neurie ik Bach-koralen. En passant vervloek ik een plofkraak-AudiQ8- rijder die me onopgemerkt wil hakselen in zijn spaakwielen en geniet ik van mijn vroegere habitat: Emmen en verre omgeving. Het voelt als weleer: een waar-de-wind-ons-voert-rit met mijn zoons. Voor de wind fietsen en dan worden opgehaald bij een snackbar met superieure frieten.

Linkse mannen heten ze. We zitten in het atrium van een wooncorporatiegebouw aan het Damsterdiep en horen dat auto’s als pleziervaartuigen zijn: 23 uur per dag aan de ketting. Kleurige stoeltjes in een theateropstelling. Dure geluidsinstallatie en een goedkope pilaar die luisteraars het zicht ontneemt als JOVD’ers het geloof in Rutte. Twee jonge, sympa, lachgrage, drukke presentatoren: Wilbert van de Kamp en Bram Douwes. Wilbert in een arbeideristische overall die zijn tatoeages op de kuiten kek accentueert drinkt tussen de gesprekken door bier uit de fles, en Bram, in een modieus pakje, die drie keer vertelt dat hij in de Gerbrand Bakkerstraat woont. Gastsprekers met enkelsokjes en ultralange overhemdsmouwen en broekspijpen uit de tijd dat extra stof altijd handig was mocht je iets willen vermaken of je zoon op een bij je pak passende hoody willen trakteren.

We horen over een Verkeers Circulatie Plan 2.0. En over Groningen dat graag autoluw wil worden, maar dat, als een puber die met pilletjes wil stoppen, nog erg lastig vindt. Gespreksdeelnemers wordt gevraagd naar autobezit. Zowat iedereen zegt, beschaamd, ja. ‘Waarom deel je geen auto met je buren?’ wil ik aanmoedigend schreeuwen, maar het keurige publiek wordt wijselijk buiten de discussie gehouden en aan insprekend roepen vanaf de tribune is men niet gewend. Groningen maakt stapjes, horen we. We zijn zelfs gidsstad voor Stockholm, Antwerpen en Barcelona. Qua fietsvriendelijkheid verslaan we 010 en 020. Na afloop fluisteren we Bram in dat parkeerruimte afhankelijk maken van deelauto-initiatieven niet voorbij gekomen is.

Een Duitse week met Benneckestein, Bach en De Ploeg

‘Een Duits meisje van Heidi Benneckenstein’ (Mijn leven in een neonazifamilie) herlezend, leert me dat er vlakbij, te weten in West-Duitsland en relatief kortgeleden, het boek is van 2017 en de auteur werd in 1992 geboren, neonazistischhe kinder- en jeugdkampen waren, opgericht naar voorbeeld van de Hitlerjugend. Heidi was lid van de Heimattreue Deutsche Jugend en was, zoals ze het zelf zegt, een nazimeisje. In haar omgeving werden kinderen völkisch opgevoed en kregen een paramilitaire scholing. Kleding, boeken, opvoeding, alles ademde een verstikkende, nare walm waaraan ze zich op haar negentiende ontworstelt. Waarom herlees ik het boek? Op vakantie in Oostenrijk leren we dat in Oostenrijk naast het verschrikkelijke concentratiekamp Mauthausen nog 40 zgn. nevenkampen waren. Ik wil doorgronden waar het vandaan komt dat grote groepen mensen rechtsextremistische ideologieën aanhangen. Benneckenstein lezen is een eye-opende aanrader.

Het wordt sowieso een Duitse week. We begonnen met Bach in de Martinikerk. Organist Erwin Wiersinga speelt, afwisselend met Leo van Doeselaar, het complete orgelwerk van Bach. Dit is het negentiende concert. Met vriendin E. ga ik er eens voor zitten. Het verlangen naar de muziek maakt de kerkstoelen tot fauteuils. Het Agricola/Schnitger/Hinsz-orgel glimt in het avondlicht, alsof de koster uren in de weer is geweest met een potje De Vries’ Zuivere Wrijfwas. 3500 pijpen, 53 registers, kijk en verwonder je, luister eens: hoe barok wil je het hebben? Al jaren plaatst de Volkskrant dit orgel op de eerste plaats. Misschien wel van de wereld. We genieten van de muziek. Heerlijk. Na een uur staan we op, kijken elkaar vrolijk aan en zeggen: wat hebben we gehoord? Veel was nieuw. Naast de voor een deel overbekende koralen schreef Bach ook veel vrij werk en dat vergt wat tijd om te doorgronden vanwege de complexiteit, maar wat mooi. Caleidoscopisch komt misschien het dichtst in de buurt: je houdt een koker voor je ogen met allerlei vormen en kleuren, je draait eraan en er verschijnen wondermooie vergezichten. En dit dan via de oren. Zo ongeveer.

Schreuder

Meer Duitsland. We fietsen naar Coldam, tussen Weener en Leer en bezoeken een expositie van tien

Jonkman

Ploegleden. Waarom we dit de beste Ploegexpo tot nu toe noemen? Vanwege het getoonde werk: veel en soms nieuw. Vanwege de combi Ploeg naast glaswerk van glaskunstenaar Vincent van Leeuwen.  En vanwege de schitterende locatie: een oude, maar goed geconserveerde schuur en paardenstallen. Jonkman komt met expressionistisch werk dat ik niet van haar kende, Veldhoen verbaast met prachtige abstracten, Schreuder schildert mooie, eenvoudige kerkgebouwen met sprekende kleuren, Cornelius heeft driedimensionale miniaturen. Alkema, Buigel Boering, Van den Berg, Van der Wal, Klaveringa en Breunis maken het tiental compleet. Er lopen draden van Ploegers naar de Duitse expressionist Kirchner. Oude draden: Jan Wiegers leerde Kirchner begin vorige eeuw in Davos kennen en nieuwe: huidige Ploegleden die zich door Kirchner laten inspireren.