Maarten ’t Hart 30 ‘De nagapers’ (1986)

Een van de verhalen uit ‘De unster’ werd uitgegeven als klein boekje (10 x 12 cms) voor Nederlandse lezerskring Boek en Plaat, een verzendhuis voor winkelmijders uit de vorige eeuw die af en toe een boek of plaat op de deurmat wilden ontvangen.  ’t Hart steekt de gek aan met de maatschappelijke elite: dominees, dokters, notarissen en advocaten die naar een lezing komen omdat ze lid van een Leids clubje zijn en die de wereld van plantsoenarbeiders en doodgravers niet kennen en meer aandacht voor uiterlijke formaliteiten hebben en het uitgebreide met alcohol overgoten diner dan voor inhoudelijke zaken.

Jongmens ’t Hart en niet een professor, lector of wetenschappelijk hoofdmedewerker verzorgt de 26-novemberherdenkingslezing, waarvoor hij een collegedictaat over ethologie gebruikt. Er gaat van alles mis bij het afhalen van ’t Hart die wel een academisch ogende tas bij zich heeft maar niet als spreker wordt herkend en daarna ontstaan er spraakverwarringen over het voor de gasten onbegrijpelijke woord ‘ethologie’. Humor van een hoge plank.

’t Hart grossiert in humoristische clichés en vooroordelen: omdat er bij vrouwen minder dwang is, studeren ze minder vaak af, dametjes weten niet wat ethologie is maar praten graag over poezen, de Leidse oud-studenten lezen de Telegraaf en houden niet van lange lezingen maar wel van drinken en lang tafelen, de burgemeester van Woudenkop die in de oorlog fout is geweest en misverstanden over wat dood zijn precies inhoudt. Soms wordt een sneer uitgedeeld, bijvoorbeeld naar het behaviourisme dat menselijk gedrag beschouwt als het resultaat van conditionering, enz.

Als ’t Hart een dia van een gapende stekelbaars laat zien, gaat iedereen in de gaapmodus en valt in slaap (één persoon met open ogen) voordat de lezing voorbij is.

Maarten ’t Hart ‘De unster’ 29 (1989)

Mooie verhalen weer en enkele mindere, over rituelen bij huwelijk, overlijden en opvoeding. Alles doordesemd met religieuze dilemma’s en perikelen. Alle zeer anekdotisch, en sterke, maar nog steeds, zij het op de rand, geloofwaardige karikaturen. ’t Hart steekt graag de draak met poseurs, gasten die een lezing zullen bijwonen maar meer interesse in de drank en de maaltijd hebben en na het zien van gapende dieren vlot in slaap vallen.

‘De unster’ gaat over een echtpaar dat een bergwandeling maakt. Hij is in het bezit van enkele unsters om in discussies over lichtgewicht spullen met bewijs te kunnen komen. Ze denken permanent gevolgd te worden maar zien de volger niet. Later lezen ze over een bergwandelaar die door een beer is aangevallen.

Sommige verhalen zijn sleets en soms stelt de auteur mij op de proef met zijn ironie of laat hij zich gaan wanneer hij in ‘De verzameling’ (over sociaal gedrag van uni-medewerkers in de koffiepauze ergens (op p. 90) over de spoelkeukenmedewerkers zegt dat deze minvermogenden het laagste gedierte des velds zijn en (op p. 96) dat iemand ‘links, dus een Fascist in hart en nieren’ is. Hmm. Ook een verhaal over de cultuur van (bezoekers van) prostituees blijft wat onder de maat vanwege een teveel aan clichés, vooroordelen en (ongepaste) onnodige schimpnamen. De discussie in ‘Bethesda’ in een gesprek met een predikant of de aan het kruis gespijkerde Jezus en God een shock kunnen hebben is weer zeer aardig. De laatste twee verhalen gaan over insecten die veenmollen heten met een uitstapje naar de Tsjernobylramp en over het redden van een verlaten futenjong, parallel aan het thema draagmoeder.

Maarten ’t Hart ‘De steile helling’ 28 (1988)

Het boek begint en eindigt met een topografische proloog, resp. epiloog waarin de veranderingen, incl. saneringen, van het plaatsje dat nergens Maassluis wordt genoemd, worden geschetst in de jaren vijftig. De steile helling is èn een nabij de haven gelegen helling èn de snel verglijdende steile helling van de tijd en het verschil tussen hoog en laag aan de dijk, de uitvergrote standsverschillen die we nu bubbels zouden noemen.

In ‘Het paradijs’ wordt het Maassluise leven rond 1953 beschreven in wat lijkt op dorpsverhalen. Hoe een deel van de stad wordt weggesaneerd, wat er op elke dag aan werkzaamheid was, hoe de watersnoodramp Maassluis bijna te grazen nam, hoe mensen in de ban geraakten van de kans te emigreren (of daarvan met spijt terugkeerden), begrafenisrituelen, immigranten die huisraad opkochten, de ouderdomsvoorziening, curieuze rituelen bij de brandweer met een aansteekploeg. En meer.

De tol: Ina, een meisje van de (arme) Sandelijnstraat kan goed leren maar wordt toch winkelmeisje en trouwt met Piet, een bescheiden, fluisterende man. Zij krijgt er aardigheid in zich te verkleden als een dame en eropuit te gaan. In R’dam ziet ze haar buurman, onderwijzer Jan Kleywegt. Hij woont naast haar en ze begluurt hem als hij kookt. Ze treffen elkaar op straat en wandelen samen. Ze gaat bij Jan intrekken en wil van Piet scheiden. Maar Piet weigert, ook als ze zwanger is van Jan. Ook de kerkbesturen bemoeien zich ermee. Ina raakt bevriend met Maud, vrouw van de dominee. Ze beseffen het verschil op de sociale ladder. Maud neemt Ien mee naar een restaurant, de film en ze vatten het plan op een (mode)zaak te beginnen. Als Maud haar meeneemt naar Parijs realiseert ze zich de twee werelden: waar ze vandaan komt en die van Maud. Samen bezoeken ze Iens ouders met de vraag voor Iens moeder of zij voor hen sjieke pakjes wil naaien. Echt gemakkelijk wordt de conversatie met Iens ouders niet, de sociale tegenstellingen maken het ongemakkelijk. De relatie met man Jan wordt daarna stroever. Na een etentje met Maud en haar man Teun hoort Ien dat Teun en Maud samen tennissen en dansen. Dat krenkt en verbittert haar. Na een wandeling naar de rand van het water keert ze terug bij Jan om haar tol te halen, beseffend dat de steile helling tussen boven en onder aan de dijk maar een pas is.

Maarten ’t Hart ‘De Huismeester’ 27 (1985)

Hoofdpersonage in de twaalf van redelijke, mooie via prachtige naar schitterende verhalen, met als centrale thema: geestelijk en fysiek ongemak en nog wat omwegen, is (de jonge) Maarten.

  • Het begint met een verhaal over een meester die kierewiet is na de oorlogshandelingen in Indonesië en het met zijn verloofde uitmaakt.
  • Dan over oom Henk die met dammen niet kan verliezen maar als ’t een keer gebeurt zeer gelukkig is.
  • Mannen in het dorp bakkeleien erover hoe ze een grote hond moeten vergassen in een speciaal daartoe bestemd vergassingshuisje, totdat iemand hem wil hebben onder de kar.
  • Als Maarten, 1e of 2e klas middelbare school, van een vriendje hoort hoe kinderen gemaakt worden, schrikt hij en piekert er een hele dag over totdat hij het zijn moeder vraagt die hem een voorlichtingsboek geeft.
  • Een aan Ménière lijdende hospita zegt een student de huur op die vervolgens voor stankoverlast zorgt door een vis onder een tafel te spijkeren. De hospita wil zelfmoord plegen en wordt opgenomen.
  • Een kamer zoekende student komt per ongeluk in een rij sollicitanten voor een baan als huismeester terecht, alle sollicitanten hebben een kwaal. Als hij zijn sleutel heeft zegt hij tegen de wachtenden dat hij de baan had gekregen en dat ze konden gaan.
  • Maarten hoort hem nog onbekende muziek als hij door Leiden wandelt. Er volgen talloze bezoekjes waarbij een vrijgezelle meneer hem muziek laat horen op zoek naar de componist. De man lijdt aan wanen.
  • Een vrouwelijke GGZ-medewerker test collega’s met bijzondere taken. De winnaar wordt de spermadonor van een kind.
  • De laatste twee (huwelijks)verhalen, over mannen die over hun vrouwen klagen, zijn niet de beste.

Maarten ’t Hart ‘De Stekelbaars’ 26 (1978)

Een diermonografie. In de serie ‘Dieren dichterbij’ verschijnt in 1978 als het achtste deel ’t Harts bijdrage over de stekelbaars, één van de best onderzochte, meest raadselachtige vissen. ’t Hart focust zich op de ethologische aspecten van de driedoornige stekelbaars. Hoewel het geen studieboek is, wordt er weinig onbesproken gelaten: uiterlijk, evolutie, levenscyclus, seksualiteit en voortplanting, soorten… Ongelooflijk eigenlijk: meer dan veertig jaar bestuderen Leidse biologen het gedrag van dit visje. Werkelijk alles wordt beschreven, en met fraaie illustraties toegelicht. Stel je even voor: een lab met talloze aquaria met daarvoor biologen in opperste concentratie de gedragingen turvend en afvinkend. Daarbij maken ze gebruik van een ethogram: alle vertoonde gedragingen worden beschreven, geprotocolleerd in steekwoorden.

Het meest interessante: ’t Hart beschrijft (geslaagde) pogingen driedoornstekelbaarzen iets te leren via associatie. Twaalf jaar hield ’t Hart zich bezig met bestudering van het regelmatige ‘doorkruipgedrag’ van stekelbaarzen en schreef daarover zijn proefschrift. Mannetjes kan apart gedrag worden aangeleerd door het tonen van een kuitrijp vrouwtje. Logisch. De observaties worden weergegeven in grafieken, formules en modellen. Deze studies worden in internationale congressen besproken.

Zeer interessant is de vraag of naast klassiek conditioneren bij de stekelbaars ook (Skinneriaans) operant conditioneren mogelijk is met beloning en straf. Het antwoord is ja. Door een mannetje dat in de seksuele fase zit een kuitrijp vrouwtje te laten zijn kan hem worden geleerd in een staafje te bijten of door een 5cm grote ring te zwemmen. Wat de aanblik gedurende 10 seconden van een vrouwtje, of een agressieve mannelijke soortgenoot al niet kan veroorzaken.

Maarten ’t Hart 25 ‘Het uur tussen hond en wolf’ (1987)

Eindelijk weer eens een (autobiografische) roman (of novelle) van ’t Hart, een sleutelroman ook nog¹. Melchior, de ik-persoon, auteur van ‘Een koppel braamsluipers’, maakt bij een redactievergadering in van de krant (in Amsterdam) kennis met een aantal redactieleden, o.a. met Fred(erik) Koudvuur. Fred is iemand die overal commentaar op heeft en graag zichzelf hoort praten. De persoon Fred wordt door ’t Hart uitvergroot beschreven als een pietlut, een klager, overdrijver, opschepper, kortom een non-valeur eersteklas.

‘Een koppel bramsluipers’ verkoopt goed en de Melchior besluit van de opbrengst een huis in Amsterdam te kopen. Het wordt een huis met anti-kraakbewoners. Het wordt opgeknapt door zwartwerkende WW’ers en Fred, (creatief) vertaler met de allures van Multatuli ( ‘Ik ben Multatulli’), gaat er enkele etages bewonen. Wieneke in het souterrain kraakt de eerste etage. Fred betaalt geen, te weinig of te laat zijn huur en dat is lastig voor de zeer langkmoedige eigenaar. Aangespoord door zijn vrouw Mary vraagt Melchior om de huurpenningen, maar tevergeefs. Er komt een notaris en een deurwaarder aan te pas. Fred breekt zelfs in bij Wieneke. Hij is zo vermetel dat hij een reisbeurs voor 10.000 gulden ontvangt voor een Italiëreis als dichter terwijl hij geen gedicht op zijn naam heeft staan.

De notaris waarschuwt de Melchior voor Fred. Het is onbegrijpelijk hoeveel geduld de huiseigenaar met zijn wanpresterende huurder heeft. Ook aan met Mary gemaakte afspraken houdt Fred zich niet.er worden advocaten ingeschakeld. Melchior bezoekt wat pandjesbazen voor advies. Die maken korte metten met de huurwetgeving, huurbescherming en adviseren naar criminaliteit neigende oplossingen met bouviers, messen slijpende Turken en Zwarte Jopie.

Het is gekraakt en met de politie komt Melchior en enkele vrienden binnen, met buiten een schare dreigende krakers. Via een kort geding wordt geprobeerd Fred het huis uit te wurmen. Melchior wint.

¹ De in het boek beschreven malafide (creatief) vertaler is Hans W. Bakx, die na dit boek zijn versie ‘Midas’ tranen’ schreef.

Joost Klein ‘Albino’ (2018)

Na afloop van het muziekevenement EuroSonicNoorderSlag in Groningen wordt de popprijs uitgereikt aan Joost Klein. Nog nooit van gehoord. Totdat ik erachter kom dat hij enkele weken eerder gepresenteerd was als Nederlands deelnemer aan het Eurovisie Songfestival. Aha, die. In krantenartikelen wordt geschreven dat Klein openhartig zingt en schrijft over mentale tegenslagen en sombertes. Niet doorsnee en alledaags, voor mij interessetriggers.

Ik kom erachter dat hij een boek heeft geschreven, ‘Albino’. Ik verwacht dat de lokale boekhandel Van der Velde en de Groninger bieb in het Forum een stapel naast de kassa hebben staan. Maar nee; Van der Velde is wel in het nieuws vanwege een nare angstcultuur onder medewerkers, maar op tijd boeken inslaan, ho maar en bij Forum hebben ze amper van Joost Klein gehoord. Ik leer dat Joost Klein een Fries is. Ook in mijn familie-, kennissen- en vriendenkring, voor een deel Fries, is er niemand die het boek ‘Albino’ heeft of zelfs maar gelezen heeft. Voor mij een stimulans.

Voor € 4,20 laat ik het boek vanuit het landelijke depot overkomen. De ondertitel luidt ‘De wedernoodzaak van een herbezinning op de vraag naar de mens’. Rare taal: ‘weder’ en ‘her’ in één zin. Zelden zo’n bijzonder boek gezien. Een zeer aparte omslag (zie foto). De inhoud bestaat uit: observaties, aforismen, vragen, tegeltjeswijsheden, gedichten, fotografie, bekentenissen. Bij een gedicht raakt de pagina soms vol, maar er zijn ook bladzijdes met slechts een handvol woorden. Ik noteer: persoonlijk, gevoelig, gekweld, worsteling met dode ouders, therapie, kunstzinnig, solistisch, komisch, wrang, eenzaam. De gedichten bevallen me wel. Zijn dit aanzetten tot songteksten? vraag ik me af. In ‘regels’ schrijft Klein dat je niet praat over dit boek, maar wil je dat toch doen, lieg er dan over. In het voorwoord lezen we dat Joost door zijn vader is gestimuleerd een boek te schrijven.

 

Peter Middendorp ‘De kant van Ada’ (2024)

Het (prachtig vormgegeven) boekje (met de afmetingen van een zakreisgids) ‘De kant van Ada’ doorbladerend valt gelijk de hoeveelheid wit op. Een uiterst karig aantal woorden per pagina, gemiddeld 150, dat zijn dimensies die je bij poëzie tegenkomt. Het lijkt erop alsof de uitgever zich nog heeft verrekend met het aantal pagina’s, want aan het eind van het boek vind je nog blanco pagina’s, alsof lezers aantekeningen kwijt willen. Meer een novelle dus dan een roman. Het boek is ingenieus ingedeeld en telt 21 hoofdstukjes, met een ‘Voor’ en een ‘Na’. Het punt-leesteken  wordt spaarzaam gebruikt en het lijkt alsof er een omslag om het boek zit, die slechts een derde van  een vrouwenhoofd toont, maar dat is maar schijn. Wat ook onduidelijk is voor Ada: ben ik slachtoffer of medeschuldige?

Middendorp betoont zich een stilist van de bovenste plank: prachtige zinnen, op het poëtische af: ‘En al dat weten, van al die jaren, donderde in één klap in me neer’. Beschreven wordt de innerlijke gedachtenwereld van Ada, vrouw van Tille Storkema, de moordenaar van Rosalinde (in het echt Marianna Vaatstra). Het boek laat zich lezen als een soort vervolg van ‘Jij bent van mij’ uit 2018 waarin boer Tille Storkema centraal staat, zij het dat de vorm enorm verschilt.

‘De kant van Ada’ toont de tragiek van de vrouw achter de man achter de boer achter de moordenaar. Het boek roept veel vragen op: heeft het misbruik in Ada’s jeugd en haar lichamelijke uitverkoop aan jongens achter het fietsenhok met de daad van haar man te maken? Heeft zij een vermoeden van de moord gehad? Erger nog: ervan geweten? Wat is de (veranderende) rol van de plattelandsgemeenschap, de verdachtmakingen gericht aan het AZC in de buurt? Waarom trouwt dochter Suze met de eerste de beste (Freddy)?

De boeken ‘De kant van Ada’ en ‘Jij bent van mij’ intrigeren mij zeer omdat ik uit die streek kom. Ik ken de boerderij van Storkema (in Oudwoude). Ik ken de weg waarlangs Marianne Vaatstra werd vermoord (nabij Veenklooster). Ik ken het dorp (Kollum) waar de protesten tegen het AZC (aan de Trekweg) vorm kregen, waar de burgemeester bij een protestdemonstratie tegen immigranten, onder de tafel in het dorpshuis kroop. Van het boek is een toneelstuk in de maak.

Maarten ’t Hart 24 ‘De scheltopusik’ (2003)

In deze Bijenkorfuitgave t.g.v. de literaire boekenmaand in 2003 wordt aan de ik-persoon gevraagd een oogje te houden op de slang van de kleinzoon van een goudkustdorpsgenote, een bloedmooie vrouw met prachtige, vochtig glanzende lippen. Als hij gaat kijken is het beest ontsnapt. Het blijkt een glasslang of scheltopusik, een pantserhazelworm te zijn. De kleinzoon wil hem niet meer zodat de slang bij Leonora en haar man belandt.

Later kom Leonora bij de ik-persoon langs om haar sores te kunnen uiten. Ze vertelt dat haar man de kinderen verteld heeft dat hij niet hun echte vader is. De man lijdt aan wanen. De ik-persoon, een gescheiden bioloog, komt af en toe langs om wat op de Bechsteinpiano te spelen. De scheltopusik is weer verdwenen en in het dorp ontstaat onrust vanwege vermeende agressie van het onschuldige dier. Om de aandacht van haar mans wanen af te leiden verhindert Leonora Maartens zoektocht naar de scheltopusik, hem zoenend houdt ze hem in haar greep. Er komt een DNA-onderzoek om aan te tonen dat de kinderen wel van Abel en Leonora zijn. Na enige tijd weet de ik-persoon de scheltopusik weer te vangen.

Bedroefd vertelt Leonora dat haat man Abel ’s nachts aan een hartinfarct is overleden. Na de begrafenis eist de kleinzoon de slang op maar de ik-persoon kondigt aan ‘m in zijn natuurlijke biotoop in Kroatië te willen bevrijden.

Dit is duidelijk niet ’t Harts beste boek, of boekje, een novelle. De dialogen zijn draderig, te lang uitgesponnen er wordt veel herhaald. Wellicht een wat in te grote haast neergepend gelegenheidswerkje voor de Bijenkorf?

Maarten ’t Hart 23 ‘Het roer kan nog zesmaal om’ (1984)

In de prachtreeks Privédomein verscheen in 1984 in negen hoofdstukken ’t Harts autobiografische Het roer enz. Wil je ’t Hart goed leren kennen, lees dan dit boek. Na een fraaie beschrijving van ’t Harts (over)grootouders volgt zijn kleuter- en lagereschoolperiode. Wijsneus Maarten ligt, mijlenver voor op zijn leeftijdsgenoten en dat weet hij. Over juf Van der Meulen en meester Mollema die enthou vertelt over ketterverbrandingen en de niet aflatende strijd tegen de papen. Op het lyceum zat M veelal in jongensklasse, zodat omgang met meisjes onmogelijk was. De studie biologie in Leiden begint harkerig maar bevalt M allengs beter en hij ontwikkelt een liefde voor plantjes (determineren) en later voor het gedrag van stekelbaarzen en ratten. Uiteindelijk promoveert Maarten.

Vervolgens beschrijft ’t Hart het ontstaan van zijn liefde voor muziek en zijn werkzaamheden als bediener van de sokkenbreimachine, Maarten breide één paar per dag, slagersjongen, bakkersknecht, aardbeien- en tomatenplukker, timmerfabriekmedewerker, leraar, universiteitsmedewerker tot zelfstandig letterkundige: schrijver. Interessant is hoe we  in deze autobiografische aantekeningen onderwerpen uit zijn verhalen en romans aangekondigd zien. Tussendoor vertelt Maarten over  zijn leeshonger, soms tot vijf boeken per dag.

Dan een stuk over ’t Harts ontwikkeling als uiterst productieve schrijver van romans, korte verhalen, artikelen en recensies, vooral in de tijd dat het proefschrift niet erg vlotte. ’t Hart vergeleek zichzelf steeds met de schrijfsuccessen van J.M.A. Biesheuvel, die aanvankelijk meer succes oogstte. Ook gaat ’t Hart in op (de effecten van) recensies en lezersreacties en de contacten met vertalers. Dan een hoofdstuk over films: ernaar kijken en eraan meewerken en over de oorlog, het leger, dienstplicht en zijn afkeer van verenigingen.

’t Hart schrijft met enthousiasme en vrolijkheid over zijn jeugd. Kritische noten bewaart hij voor het hedendaagse onderwijs en dan speciaal de middenschool. Of zijn angst voor tweedeklassen met zittenblijvers en zijn ondermaatse prestaties als leraar in lastige klassen daaraan hebben bijgedragen? ’t Hart besluit met een hoofdstuk over kerkgang, dominees, catechisaties en kerkscheuringen en de invloed daarvan op verliefdheden.