Gemeentedichters Emmen starten week van de poëzie

Drie gemeentedichters (gemdi’s) traden zondagmiddag op in de bieb. De 35 luisteraars die FC Emmen niet naar Arnhem zijn nagereisd, kerkbezoek mijden als oorwurmen open ruimtes en de koopjeklaarzondag laten voor wat het is, luisteren vriendelijk en met aandacht. Men verbaast zich over het verzoek mobieltjes op stil te zetten terwijl de jonge cateraar luidruchtig een spaan aandacht meepikt.

Het is de eerste dag van de poëzieweek. Ik had net Arjan Peters’ artikel (Hoe dicht de dichter?) in de Volkskrant gelezen waarin Peters (sinds jaar en dag literair criticus in de VK) de werkwijze van drie dichters (Rosa Schogt, Asha Karami en Erik Jan Harmens) tegen het licht houdt. Ik zie levensgrote verschillen met de gemdi’s. Het grootste: de landelijke bekende dichters maken niet, nauwelijks, of per ongeluk gebruik van rijm. Schogt: “Ik geef de voorkeur aan klankrijm boven nadruk op het rijm. Het moet aanvoelen alsof het bijna per ongeluk rijmt.” Karami: “Ik schrijf geen klassieke vormen, maar schep een eigen orde, hier zonder hoofdletters of punten.” Harmens: “De taal mag een beetje mishandeld worden. Ik ging scherpe regels schrijven. Uitgebeend.”

Bertus Beltman

De drie vanmiddag gehoorde gemdi’s rijmen als Ajax scoort: veel. Bertus Beltman hanteert strakke vormen, ijzeren (zo lijkt het) schema’s, als garagisten die cilinders op een honderdste millimeter uitboren. Eddie Zinnemers is wat losser, maar zou hij stoppen voor het rijmwoord en het publiek vragen het volgende woord te scanderen, er werden weinig fouten gemaakt. Hetzelfde geldt voor Gähler. Gähler ontpopt zich als relatie- en zorgdeskundige. Ik mis vanmiddag Anna Sophie Bakker, Eva Broekmann en Peter Veen. Van Veen lees ik de laatste tijd veel, eeh, ready-mades, bijvoorbeeld een behangplakhandleiding vermomd als gedicht. Bakker en Broekmann komen met hun wat vrije poëzie wellicht het dichtst bij de klassieke opvatting (van Kloos) dat poëzie de allerindividueelste expressie is van de allerindividueelste emotie.

We horen vanmiddag thematiek die je verwacht te horen bij dichters. Over tijd van leven, digitale doofheid, over verleden en toekomst, de bevrijding, vriendschap en zorg. Beltman filosofeert over de te snelle komst van de toekomst: “Was het nog maar gisteren.” En: “Het is nooit te laat om kind te zijn.” Millennial Gähler, een zelfverklaard ‘achterafgenieter’ start met een vers over genieten, waarin the male chauvinist pig in mij al snel het verlangen naar een orgasme herkent en vervolgt met het dilemma van wel of niet een oordeel geven. Zinnemers is de luchtigste van de drie en etaleert zijn kwaliteit als sneldichter, nou ja, snelrijmer, als hij de uitslag van FC Emmen tegen Vitesse in twee regels beschrijft. Verder komt in zijn werk alledaags nieuws als pandaporno, Badr Hari, stikstof en de Brexit voor. Hij vloekt de farmers for defence, de klimaatontkenners, de idiotie van kickboksen, mallotige media-aandacht voor neukende panda’s en de knettergekke Boris J. niet stijf, maar spaart de kool en de geit wanneer hij uitkomt bij zijn eigen keuzeloosheid in allervriendelijkste en vrolijke liedjes en verzen.

Als ik even wegdommel hoor ik zangeres Lisa Ploeger (18) ‘here we go again in 1973’ zingen, maar had gemist dat het niet haar eigen tekst maar een cover was. Zij begeleidt zichzelf op een akoestisch gitaar en doet dat heel goed. Ze heeft een mooie stem, vooral wanneer ze de hoogte ingaat en vooral als ze even lekker uithaalt. Haar beste tekst deze middag is het gewaagde en superassertieve “I’m better than ever (when I stopped running in circles and crying in my sleep).” Vooral dat I’m better than ever deed ’t hem.

Na de pauze laat Beltman ons genieten van zijn strakke versvormen, stapt Gähler van het podium en op het publiek af en demonstreert Zinnemers hoe liedteksten en cabaret verschillen van poëzie. Als entr’acte treedt Rudolf Kuko op die Emmens schoonheid à capella bezingt.

Eerste vrouw

Na Willinge, Oldenhuis Tonckens, Tijmes, Meijer, Van der Wal,
Kootstra, Bouma, Best, Zegering Hadders, Gaarlandt,
Beusekamp, Ouwerkerk, Lensen, Van der Velden,
Allen man, wit, vijftigplussers, denk ik bij het horen van
De liefdevol uitgesproken naam van Cees Bijl enkel nog aan
Een powervrouw op de bellijst van de kommesaris:
Je zal het zien: verdomhoek wordt behoorlijk bestuur,
Emmen wordt Maastricht, Rome, Helmond, Eemsmond;
Negeren wordt aanbidden, onvriendelijk wordt liefdevol.

Sharon Gesthuizen: proef haar zoete klanken,
Wilma Mansveld: wie keek er plichtsgetrouwer,
Marga Kool de watervrouw, Agnes Kant de wetenschapper,
Sabine Uitslag, Fleur Agema de kunstenares,
Pia Dijkstra, Carola Schouten, geef de tijd aan
Anouchka van Miltenburg, Khadija Arib: scherper dan scherp,
Roelie Lubbers of Sylvia – what’s in a name – Witteman

Moge Allah, de gemeentelijke bestuurswet, God en
Tichelaar met hart, historisch besef, elan,
Ziel, verstand, kloten en vooral…..liefde
Ons behoeden voor een baan in ruil voor bewezen diensten
Een goedgedragbonus voor het werknet vol old boys:
Co, Frans, Jos, Fred, Ivo of Ard
Maar geef ons heden een samensmelting van
Antoinette, Sylvana en famke Femke …………..

M A X I M A

Liefdevol swipe ik je tevoorschijn met een veeg over je wang
Volg de lijnen van je wenkbrauwen, luister naar je gruizige
Stem met dat lichte, buitenlandse accent, dat aan je kleeft
Als eierzoekimpuls aan Friezen, als kauwgum aan een teenslipper
Jij en ik… we ontliepen elkaar, ik miste je bij de opening van
De brave, wilde landen; kou, zwijgende Bartjes
Wachtten; arme, witte hokjesmannen en blauwe neuzen
Met waterdruppels; ijzige ogen, stijfstramme leden
In thermo-onderbroeken juichten mateloos, vlooiden en
Begroetten je man zonder muziek, highfiveden in lucht
Zonder vlagvertoon kwam de zwarte auto, zonder feest,
Zonder warmte want zonder jou, en dus geen tango voor mij
Met jou langs de Drentse bavianen en de lijpe, ontdooide ijsberen
Je straalt en lacht en gulzig zingend blaas je zachtjes in mijn oren
Ik veeg je met mijn jongenshand naar de rand van mijn hart

Raadhuisplein

Buikelings liggen we naast de zilveren half-pipes,
Ik verbind me langs de geur van koninginnengras
Met een afdruk van mijn twaalfjarige ik.
Naast mij zie ik oogleden onzichtbaar trillen,
Kieren worden spleetjes worden openingen;
En grijze haartjes veranderen in nieuwe.
Geluiden worden horenderoren minder,
Knopen lossen op, ik roetsj de jarentrappen af
En land voor het vooruitzicht van een
Ruikbare schooltas met een wereld vol
Onmetelijke tijd; polsstok springend jachten we naar
Waar eieren petten met kleppen doen bollen.
We voetballen met de mannen na de schoolbel,
Duwen een vlot door de sloot naar de Trekvaart.

Je hand wijst naar een dak waar straks
Misschien moet worden gemaaid; ik zie enkel
Een tepelvrije dwarsdoorsnede van cup E.
In de betonnen sloot, recht als een gevallen
Kerktoren bestaan slakken, schrijvertjes;
Pantserjuffers beklimmen gifgroen riet tot ze,
moe, hun harde overjassen als miniaturen
Van krokodillen lossen en achterlaten.
De wereld lijkt vernieuwd, maar de tijd bevriest en
Alles wat verandert blijft gelijk en
Jouw lippen willen proeven, almaar proeven
Van mij en gesmolten kaas die nochtans niet druipt,
Maar blikkert en vlamt als een gedachte aan
Wat wil worden herinnerd.

Bavianenman

De toppen zijn voor u niet hoog genoeg,
Men komt u gretig vlooien, aaien, luizen
Een rauwe sneer voor wie zich niet gedroeg
Wie u hier treft wil enkel maar verhuizen

bij u wordt ieder automatisch onderdaan
Regeren, heersen, is u aangeboren
en wie uw wensen wilde misverstaan
wordt en public gewassen en geschoren

u fronst uw ogen, spitst vol achterdocht de oren
uw harde handen jeuken permanent
uw opponent heeft al vooraf verloren
druipt af, bindt in, staat stil, voelt zich ontkend.

Maar als u staat, valt iedereen snel op:
uw trotse stok: niet langer dan een vingertop;
• Een mini-apparaat, al staat hij fier rechtop;
• Uw mannending is zelfs rechtop een fletse flop;
• Uw pielemuis: een rozerode speldenknop;
• Uw speeltoestel verliest het van een spinnenkop;
• Verzuipt uw korte joystick in een vinger sop?

Tennistoernooi

De afgezakte broek raakt moe en zweet
besmeurt het altijd blauwgerande wit,
dat voor de wedstrijd nog wel proper zit,
maar naderhand de leeftijd niet omkleedt.

Men loopt vergeefs naar links, vervolgens weer
naar rechts; en tussendoor poogt men vol vaart
een bal te slaan, welks baan beklagenswaard
wordt nagestaard door Onze-Lieve-Heer.

Hier speelt tragiek een wedstrijd tegen tijd,
zo stel ik vast; een ander sprak geschokt
van vuige schennis van de eerbaarheid.

O heer, terecht verbood u spotternij,
doch geldt dat ook als het wordt uitgelokt
door tennissers, bekeken van dichtbij?

Foxel en Klazienaveen-Noord

Foxel is als ons Leymiat in Frankrijk,
Poncin Est is Klazienaveen-Noord,
De mooist denkbare middendorpen,
Met het Verlengde Scholtenskanaal,
Westelijke Doorsnede, Blues aan de Runde,
Een landgoed, dorpshuis en tattooshop skullhouse.
Wat had de waterplanteninkoper een goede dag;
De koperen handen van Wiebe Russchen
Gebieden de stroming van de Runde en
Tarten de messende zagen van het
Overbodiger dan overbodige waterschap.

Een Frans gezin verpandt zijn hart
en vakantiegeld aan Zuid-Oost Drenthe,
Zoals wij geluk onttrekken aan
Wat we, non-stop parole, parole, parole neuriënd,
Het stenenriviertje noemen.
Vanaf Cerdon, Rhône Alpe, naar de Ain-vallei,
Waar madame Toubelle het hele jaar rozen topt.
Wij zijn als familie Neuville uit Lille,
we voelen in hen wat noorderlingen voelen,
Ik kijk met de ogen van Philippe,
Damascus, Donetsk en Aleppo ontbreken
Fier op wegwijzers.

Duiven in Noordbarge

De pluimen worden daag’lijks glad gestreken,
Hun vleugels strak, geen veertje in de war.
Ze zijn hier nu al meer dan dertig weken;
Zij: Caspar, Melchior en Balthasar.

Ze voelen zich al thuis en vliegen af en aan
En raken op de tuin niet uitgekeken.
Ze hebben, lijkt het, almaar dingen te bespreken,
Hun stemmen als een bas, tenor, sopraan.

Een Turkse tortel heet Gert-Jan, zijn bijnaam Vier.
Zijn partner is niet meer, ineens verdwenen,
Dit zijn zo van die eco-fenomenen,
Je wenst het niemand toe, noch mens noch dier.

Terwijl Noordbargers zich op schaatsen voorbereiden
Beleven duiven op de til hier gouden tijden.

Gedaanteverwisseling aan de Oude Meerdijk

Daar ginds is een manege in de straat,
waar vaak wat knollen worden uitgeladen.
Een paardenstaart kamt op de automaat
Haar forse kameraad, heel vastberaden.

Gedecideerd geeft zij haar vriend de sporen;
Haar zweepje losjes in de linkerhand.
Maar als de vos verrast zijn spieren spant
Slaakt zij een schrille gil en duikt naar voren.

Een uurtje draven in de oefenbak,
Verveeld wat lummelen en rondjes maken;
De juryblikken doen gesprekken staken:
Een onvoldoende zegt het mantelpak.

De paardenstaart wordt minzaam nagestaard;
De toekomst van de vos: een karrepaard.

Emmen, geslaagd

Met een nieuwe rugtas vol Franse hunebedstenen op weg:
Angelslo, vanaf de Heckningecamp, begin jaren negentig, je
Aarzelt bij de afslag naar de Heemingeslag, alsof
Ruimte je uitdaagt en influistert, de moskee
Talmt nog bescheiden op een taaie tekentafel:
Eigengereide kantinebakstenen; buurman Ludolf harkt graffiti:
Naadloze, nieuwe banen gras; takken vallen en bloc
En nu, eindelijk later, verorbert Ellert een tosti
Na een kalme, net geen Koreaanse, koningpilsnacht;
Magisterloze dagen tot examens. Nu baskets, volleys, nee
Even geen school meer, maar vrijheid, tijd voor feestje
En vakantie, werken; nu al kiezen voor leven later,
Straks, Life is Life, muziek, droom, voor herinneringen geslaagd.

(N.B. dit gedicht gaat over geslaagden in Emmen, maar speciaal over onze zoons Maarten en Mees, zoals de titel verraadt en de begin- (maar ook eind-) letters van de dertien regels)