Maarten ’t Hart 1: ‘De Jacobsladder’ (1986). In de Volkskrant krijgt schrijver Nathan Vecht de vraag welke boeken, klassiekers, hem hebben gevormd tot wat hij is. Hij noemt ‘De Jacobsladder’ van Maarten ’t Hart. Dat verrast me. Ik las het boek in 1987 en besluit het te gaan herlezen en leg Alkibiades van Pfeijffer weg. Ik ken het werk van Maarten ’t Hart goed, heb zo goed als alles van ‘m gelezen, incl. zijn dissertatie, compleet met brief aan de uitgever. Ook heb ik hem eens kort gesproken bij een bezoek aan de t.v.-studio in de tijd dat hij presentator was van een boekenprogramma in 1993.
Houd je van letterknechterij en een inkijk in de gedachtewereld van protestantse kerkafsplitsers die zowat klaarkomen op een nieuw schisma vanwege onmin over het aantal keren dat er doopwater over het kinderhoofdje gesprenkeld moet worden, over een sprekende slang of over het woord gelijk of gelijkvormig, en liever een nieuwe geloofsrichting stichten dan samenwerken, dan is De Jacobsladder een must. Vervlochten: verliefdheden van opa en kleinzoon Adriaan. ’t Hart beschrijft messcherp en liefdevol de kleingeestige cultuur van de zwartekousengemeenschap, compleet met binnen deze gemeenschap levende uitwassen als geaccepteerde incestueuze relaties en prostitutie, zaken die de naïeve Adriaan met argusogen beschouwt.
Beide boekdelen (Een noodwoning voor God en Een markgrond van roerdompen) zijn doordrenkt met natuurobservaties. En dan de alles verstikkende rol van religie, voor Ruygveen, een kommaneukende hardliner, eindigend in het gekkenhuis en een verwoest gezin achterlatend. De goedmoedige, van op een misverstand gebaseerd schuldgevoel doordrenkte Adriaan wenste hem een ladder tot de hemel. Dat ’t Hart, hij was nog jong, moeite heeft met de spelling van het werkwoord gebeuren (p 23, 29), de plaatsnaam Oudemirdum (33, 62) en sommige dialogen uitspint als iemand die niet stopt de garens van een oude trui uit te halen en tegen het eind van het boek het toeval een te prominente rol toebedeelt zij hem vergeven. Waarom ik smul van ’t Hart? Omdat ik, eerder uit een vrij- dan een rechtzinnig nest, veel herken. En sja, hoe graag gebruik ik ook niet de biblicistische formule ‘Keer weder, gemeente, keer weder’ (p 76) maar dan in de hedendaagse variant: Keer om alstublieft als ik een projectontwikkelaar of een Surhuizumer boer tot de orde wil roepen? Ik ben een Maarten ’t Hart. Op naar de volgende.