Maarten ’t Hart 33 ‘Een havik onder Delft’ 1992

Veelzijdige, gevarieerde, persoonlijke, soms felle, vaak vriendelijk uitwaaierende columnachtige korte stukken. De ondertitel luidt: Polemische paukenslagen In de eerste vier al komt tweemaal ’t Harts wens zich in vrouwenkleren te hullen naar voren. Daarnaast scherpe observaties over psychologische typologieën, gaapgedrag, grappenmakers die de pointe herhalen, misverstanden bij en door Jung en Freud en vrekken.

Het verschijnsel godsdienst bestrijkt het verschil tussen psalmen en gezangen, de vraag of de paus werd vermoord en het celibaat waarvoor ’t H als oplossing heeft: sta priesters één vrouw toe en gewone mannen twee. Dan mooie verhalen over oud worden, Zweden en de onbelezenheid van Nobel-Prijs-toekenners, de studie Nederlands in het VK.

Een paar columns zijn wat langer: een over heimwee en reizen en het fraaiste (vakantie)land Zwitserland. Verder weer kortere, over de steeds uitdijende repro-afdeling, gezond eten en lijnen, het nut van kinderen krijgen op latere leeftijd en zijn afkeer van feestjes en feminisme. Mooie anekdotes over Gomperts, Renate Rubenstein en Simon Carmiggelt, de bijzondere A. Moonen, de overschatte Musil, auteur van Der Mann ohne Eiegnschaften, en (het opvallend grote aantal) auteurs uit het jaar 1944.

Een lang stuk wijdt ’t Hart aan het ongenadig neersabelen van Ton Anbeeks Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur 1885 – 1985, omdat hij èn vrouwelijke auteurs zo goed als overslaat en helemaal voorbij gaat aan alles wat met Nederlands Indië te maken heeft. Ook Vrij Nederland recensent Carel Peeters moet het ontgelden, die ontvangt een behoorlijke polemische paukenslag.

In het blokje muziek iets over de muzikale onwetendheid van Brouwers en Karel van het Reve, de harkerige taal in Samama’s boek Zeventig jaar Nederlandse Muziek, de rangorde der kunsten met muziek fier bovenaan, de overtrokken belangstelling voor Mahler in Amsterdam, opera’s van Smetana, de onbegrijpelijke voorkeur voor popmuziek van verder heel normale mensen, naast de Mattheus, de Johannes en  de Marcus Passie van Bach.

Dan nog de zeer door ’t Hart bewonderde Karel van het Reve die er soms wat oplos beweert, de vraag van de BBC om voor het afscheid van Tinbergen een stekelbaars een kunstje te laten doen gebaseerd op de invloed van een voorbijrijdende rode postauto: een mission impossible.

Het thematisch gerangschikte boek eindigt met de polyandrische Jezus-Christus-vogel, over het zeldzame verschijnsel bij dieren waarbij een dominant en initiatiefrijk vrouwtje meerder mannetjes heeft, een verhaal over ongewilde paring en vaginale pluggen, tijdens de paring mannetjes etende insecten en dieren die werktuigen maken of gebruiken. Interessant is de conclusie dat de Nederlandse literatuur, anders dan de Engelse, wordt gedomineerd door niets van natuur en biologie afwetende stadjers. Het laatste verhaal, ‘Een havik onder Delft’  toont aan dat de Nederlandse topauteurs niets hebben met de natuur.