The American Dream, Amerikaans realisme 1945 – 2017 in Assen (en Emden)

De dubbeltentoonstelling is een prachtig voorbeeld van internationale samenwerking door musea in de regio. Meer dan 200 kunstwerken zijn in beide musea te zien. Assen biedt 58 werken uit de periode 1945 – 1965 aangevuld met een handvol (super)recente werken en Emden zo’n 150 vanaf 1965. Verschillen in aanpak zijn er ook: in Assen is alles in één zaal geplaatst, in Duitsland worden meer ruimtes gebruikt. Als het druk is in Assen is het onmogelijk met enige afstand naar de werken te kijken. Iedereen vraagt zich af waarom in vredesnaam het balkon niet wordt gebruikt. Nu staan daar slechts fauteuils voor een handvol luisteraars. Er is een indrukwekkende, oneindig lijkende lijst sponsoren. Iedereen weet dat bij grensoverschrijdende projecten de subsidies over de plinten klotsen. Toch vraagt Assen kleingeestig nog € 2,- pp naast de museumkaart. Waarin een klein museum groot en dus weer klein kan zijn. Assen presenteert een piepklein informatieboekje (met soms één woord als toelichting (bijv. ‘Zeefdruk’ bij een Roy Lichtenstein)). 

Emden is royaler met een groot boekje met veel meer info en nuttige fotografie als illustratiemateriaal. Okee, okee, genoeg, maar wat een prachtexposities. Naast beeldende kunst is er info over politiek en muziek uit die tijd.
Na de grote overzichtstentoonstelling van Hopper in 2004 in Keulen wil ik weer echte Hoppers zien. Hopper was een veelschilder. Hij maakte meer dan 3000 werken, waarvan er nu (zegge en schrijve) twee in Assen te zien zijn: ‘New York Restaurant’ en ‘Morning Sun’, respectievelijk geplaatst onder het thema Stad en Mens. Andere subtitels in Assen zijn: Verhaal, Stilleven en Platteland. Ik kies de invalshoek van het verhaal.

Hoppers Morning Sun (1952) toont een vrouw op een bed zittend en kijkend naar een huizenblok met op de achtergrond een waterreservoir. Twee elementen domineren: de vrouw en de mooie groenige lichtbaan die achter haar op de muur wordt geprojecteerd. Wat haar interesseert of obsedeert, waar ze naar kijkt, zeg het maar. Ze poseert overduidelijk. Opvallend zijn haar vlekkerige huid op de bovenarmen, haar forse bovenbenen, witte voorhoofd, en haar ogen, bestaande uit donkere driehoekjes. Haar mondspieren lijken strak. We lezen dat het om Hoppers vrouw gaat die haar man te verstaan heeft gegeven niet langer van modellen gebruik te maken maar dat hij haar moet schilderen. Een eenzame vrouw, denk ik, als ik haar bekijk. ‘Verdomme, waarom moest dat raam zo nodig open,’ denkt ze. ‘Straks zal Ed wel weer zeggen dat het alleen om het licht om de muur ging. Wat gaat hij met mijn okselhaar doen en mijn artrosevinger? Als dit maar goed gaat.’

Iedereen die in een kerktoren wel eens de vlag heeft moeten hijsen kent Toll Rope (1951) van Andrew Wyeth. Je opent een piepende en krakende deur en je beklimt een wenteltrap. Na vijftig treden beginnen de houten ladders. Sommige staan vast, een enkele wiebelt op een te smal plankier en alle zijn door houtwormen bezocht als bejaarden door in hun hoofden borende kwade dromen. Een muf ruikend henneptouw biedt houvast bij paniekaanvallen. Boven je kiert een baan licht en zijn duiven, rustgevend als altijd, hoorbaar. De wind suist om de taps toelopende torenspits. Bij elke stap dwarrelt stof op. Je verbaast je telkens weer over de ingenieuze pengatverbindingen die de balken spijkervrij aan elkaar kluisteren. Hier en daar een krijtstreep als een spoor van je voorganger, een halve eeuw geleden.


Van The Lake in Central Park (2017) van Stone Roberts is de verf nauwelijks droog. Een maand of vier voor deze tentoonstelling rondde Roberts dit prachtige verhaalschilderij af. Een propvol meertje in Central Park (NY) met tientallen bootjes op een kleine oppervlakte. Waar je kijkt zie je precies geschilderde mensen die het naar de zin hebben in Central Park. Er worden selfies geschoten als buksen op de kermis en men heeft oog voor elkaar. Aan de rand van het water is een overvol terras. Zat je buurman erbij, je zou hem herkennen. Rechtsboven, achteraan ontwaar ik een minder vrolijk tafereel. Een bruid houdt haar linkerhand vertwijfeld voor haar gezicht, terwijl ze belt met de onzichtbare telefoon in haar rechterhand. De bruidegom is niet komen opdagen. Het prijskaartje zit nog aan de zoom van de witte trouwjurk. Ze wordt straal voorbijgelopen door een kanoër. ‘Als ik haar ga helpen is mijn hele middag naar de knoppen,’ denkt hij, ‘doorlopen dus. Ik doe net alsof ik haar niet zie.’