Wat levert twintig jaar kwasten in voormalig Oost-Duitsland Neo Rauch, – Neue Leipziger Schule – op? Een expo in de Overijsselse provinciehoofdstad met 65 schilderijen die allegorische geschiedenissen vertellen, bijna alle geschilderd in bestorven kleuren, soms lomp, soms haarscherp, maar nooit gelikt als de eveneens grote en hedendaagse verhaalschilderijen van Stone Roberts (American Dream, Assen). Het zijn een soort zoekplaatjes geworden waarop je, er rustig voor staand, steeds meer ontdekt, zoals je, een boek van Tommy Wieringa of Jeroen Brouwers lezend, steeds meer vindt. Alles is los te zien maar samengeklonterd levert het meer op. Directeur Ralph Keuning (gesteund door toezichthouder Rogier van Boxtel) had alles uit de kast gehaald om publiek te verleiden te komen. In tv-spots hoorde je hem dwingend “U moet komen!” roepen. Nu zal een deel van de bezoekers ongetwijfeld gehoorproblemen hebben, maar er zouden grenzen moeten zijn aan de marketingstrategie. Vooruit dan maar.
Wat schildert iemand die zijn psyche onderzoekt en de naar boven drijvende wanen, angsten, visioenen, gedachtenspinsels, dromen visualiseert? Precies dat biedt de expositie ‘Dromos’ van Rauch. Alsof je voor een werk van Jeroen Bosch staat. Alsof je de dromennachtboeken van een psychiaterbezoeker leest. Associatieve draden, heen en weer en weer heen flitsende cartooneske beeldverhalen waarin gedold wordt met perspectief, kleur en vorm. Het wordt druk, op het oog onsamenhangend, complex, gelaagd en verwarrend: kunst zoals kunst moet zijn. Aantrekkend en afstotend tegelijk. Bevestigend en contrasterend. Nooit rustig, braaf, toedekkend of lauwwarm. Je moet je afvragen of de wetenschap dat Rauch uit voormalig Oost-Duitsland komt, zichtbaar is. Tussen de oogharen door herken je wat ik industrieel-folkloristische historisch-angehauchte fantoompijn zou willen noemen. Na de horrorschilderijen van Jan Cremer in een vorige, zowel opzienbarende als saaie, expositie in Zwolle is de onmiskenbare kwaliteit en diversiteit van Rauch een plezante verademing.
Soms lijken de beeldverhalen onaf of tegennatuurlijk gemixt: we zien een door elkaar lopende schotel met als ingrediënten kermistaferelen, aangetaste natuur, religieuze dan wel communistische symboliek, maskerades in donker licht, Maria’s vermomd als mannenbroeders, gevleugelde gnomen, sombere tafelkleden onder oplichtende waxinelichtjes, musicerende blinden, draderig poepende hondachtigen met mannenkoppen, drilboren als microfonen als palingen als dolfijnen, verbogen spoorrails onder zware luchten, rokende schoorstenen, fotografische doorkijkjes op enkel-, heup-, knie- of schouderhoogte…. Kortom never a dull moment.
De expo wordt toegelicht met quasi-filosofische quatsch: ‘Also das Kunstwerk ist etwas, was man nicht wollen kann, sondern das geschieht. Man kann ja den Löwenzahn auch nict anbauen.’ Een paardenbloem vergelijken met een door mensenhanden gewrocht kunstwerk: hahaha.
In een begeleidende film zien we de kunstenaar in zijn atelier met het formaat van een fabriekshal zijn werk doen: de kwast in de hand die verstopt is in een lashandschoen.
(¹) Een dromos is een toegangsweg naar een tempel met aan weerszijden een rij sfinxen.