Gelijk een haring en Gods woord naar binnen
gaan bij elke zwartgerokte predikant,
zo voelde ik zijn warme rubberhand
een lange diepe tocht in mij beginnen.
‘Ontspant u zich,’ hoor ik hem zalvend spreken,
‘en buig uw knieën, spreid uw stramme benen.’
Terwijl zijn blikken priemend in mij steken
bied ik hem zicht op mijn belaagde venen.
Nog is het ergste leed lang niet geleden:
een struise zuster treedt behoedzaam aan
en zonder enig acht op mij te slaan
vangt zij aan mijn achterham te kneden.
Nooit voelde ik zozeer mijn sterf’lijkheid
als in dit helse uur van eenzaamheid.