Maarten ’t Hart 44 ‘Het dovemansorendieet’ 2007

Heel bijzonder. Veelschrijver ’t Hart die begin deze eeuw meegaat in de dieetcultus. Dat doet hij goed. Natuurlijk overdrijft hij bij vlagen lekker. t Hart, 80, 185 m, 76 kg noemt zichzelf graatmager. Tegenwoordig heet dit gewoon een goedgroen BMI.

Een frisse, dwarse, ongebruikelijke, eigenzinnige kijk op alles wat met eten, drinken, lozen en ontlasten te maken heeft en dat is het. Zijn lijfspreuk: je mag overal in bijten zo lang je er van kan schijten. ’Het boek is gelardeerd met recepten. Hij concludeert dat wat je eet en drinkt een veel groter effect op je gewicht heeft dan (veel) bewegen. Heel af en toe glijdt de auteur uit de bocht, daar waar hij neerbuigend doet over lagere opleidingen dan hijzelf heeft genoten

’t Hart beschrijft eerlijk de tot snot gekookte groente van zijn moeder en de eenvoudige keuken, prikt in ballonnen van waterdrinkersgoeroes en propageert het vegetarisme en het eten van ongesneden brood, mits met mate.

’t Hart gaat uitgebreid in om een aantal themata uit de vermagerings- en voedsellectuur.

  • Op gefermenteerde melk (yoghurt) na, is er weinig goeds te melden over zuivel. In één moeite door: eieren (menstruatieproducten genoemd) kunnen onbelemmerd worden gegeten.
  • De misvatting dat koolsoorten, incl. broccoli, bescherming tegen kanker bieden, berust op een misvatting.
  • (Kweek)vis gaat ten onder aan een scala aan giffen.
  • Worsten en gehakt zijn de afvalbak van slagers, dus vermijd die.
  • Corpulentie door de eeuwen heen en rechtlijnige, parabolische en hyperbolische gewichtstoename.
  • De vervettingsoorzaak van drank en de vraag waarom bokken nauwelijks overgewicht krijgen.
  • Een opmerkelijke suggestie: niets pleit ertegen om zwaarlijvigheid tegen te gaan met (lint)wormen.
  • Een wetenschappelijk sausje: de glycemische index.
  • De constatering dat boeken over lijnen nooit gaan over transpireren, urineren en defeceren wordt aangegrepen voor een heel hf over zweet, pies en kak en per groente- of fruitsoort wordt de laxerende werking genoemd.
  • Een heel hoofdstuk over peulvruchten, de hoeksteen van het Dovemansorendieet en één over zetmeel en onbekende granen.
  • Dan nog een jeugdverhaal over de kunst van patat bakken en de overvloed in supermarkten, een lijdensverhaal over gymnastiek en de terreur van getallen en de schadelijkheid van alcohol.

Aan het eind van het boek een lijst aanbevolen en te vermijden producten.

Maarten ’t Hart 43 ‘Het psalmenoproer’ (2006)

Een zeer interessante historische roman, beginnend in 1739. De beschreven problemen voeren ons naar nu. Kerkelijke ultra’s hebben moeite met het loslaten van Datheens langzame muzieknoten en komen in opstand. En passant ventileren ze als gele-hesjes avant la lettre andere maatschappelijke grieven. Vissers krijgen moeilijke tijden omdat de haringvangsten op en neer gaan.

Hoofdpersoon Roemer trouwt tegen zijn zin met een onder de rokken stinkende Diderica Croockewerff aan wie hij wordt gekoppeld door beider ouders die in hem graag een reder van vier schuiten zien. Maar Roemer raakt in de ban van de lekker ruikende roodharige Anna. Roemer is bevriend met Thade, zoon van schoolmeester Spanjaard. Diderica is fysiek zo afstotelijk is dat van nageslachtproductie, het consumeren van het huwelijk, geen sprake kan zijn. Het komt wel tot vleselijke conversatie als hij Anna bij de dijk tegenkomt. Uit deze ontmoeting komt Gilles voort. ‘t Hart heeft zich de taal van de 18e eeuw eigen gemaakt, deels onder invloed van het Frans. Op één blz. lezen we: bisbilles (gekibbel), pericliterend (in gevaar brengend), troubles preveniëren (voorkomen) en bannissement (verbanning).

Acht jaar later is er een discussie over de melodieën van kerkliederen. Zingen volgens Datheen dreigt te worden ingeruild voor ritmisch. De haringopbrengsten staan onder druk en Roemer bepleit in Den Haag betere prijzen. In een hotel onderweg hoort hij een musicerend kind dat Moot Sart heet spelen. Van Anna hoort hij dat zijn zoon dwars en ongemakkelijk is: linkshandig en ongeschikt voor de visserij?

Zeven jaar later. Nog steeds is er veel gedoe over de kerkelijke muziek en de problemen in de haringvisserij. De jongeren in Maassluis worden recalcitrant en verstoren kerkdiensten waar te snel wordt gezongen. Ook de zoon van Roemer, Gilles Heldenwier, laat zich gelden. Later, bij wassend water, dreigt het stadje onder water te lopen. Er wordt gemompeld dat het een straffe Gods is. Twee jongemannen, waaronder Gilles, hakken de masten om om schade te voorkomen. De boten zijn daarna zo goed als onbruikbaar. En Roemer, wiens verdiensten toch al onder druk staan, raakt twee vissersboten kwijt.

In een vergadering wort voorgesteld te gaan zingen op gemiddelde tonen, maar de woede van tegenstanders neemt niet af. Er ontstaat een psalmenoproer waarbij voorstanders van de korte noten worden aangevallen. Roemers eiken voordeur wordt door Gilles aangevallen. Op een bepaald moment zijn er 200 activisten die zich agressief teweerstellen tegen de snelle noten. Ook lees je dat het ook om andere zaken gaat. De vergelijking met onze gelehesjesactivisten dringt zich op. De onvrede gaat onverminderd door, nu zijn er 500 ontevredenen. De schouten en schepenen gaan klagen bij de baljuw in Delft. Vanwege deelname aan ordeverstoring wordt Gilles voor 12 jaar verbannen. Roemer wordt burgemeester en neemt Anna in huis als huishoudster, maar de relatie met zoon Gilles verbetert niet.

Maarten ’t Hart 42 ‘Lotte Weeda’ (2004)

Een mooi dorpsverhaal, met wat ’t Hartiaanse humor, om de bladzijde een kat naar de katholieken, ouderemannengeilheid en zelfs brute seks. In het dorp Monward maakt Molly een schilderij van De Bioloog. Hij poseert naakt als Lotte langskomt. Zij wil een fotoboek maken van 200 dorpsgenoten. Allerlei typische dorpsfiguren komen voorbij. Een aantrekkelijk predikantje, een kapster/kapper met Somalische roots, een gravin en haar man (bij wie de bioloog een scheltopoesik vangt), enz. Gravins echtgenoot krijgt wanen, hij meent dat zijn kinderen niet door hem maar door andere mannen zijn verwekt. Gravin stort haar hart uit bij De Bioloog.

Dit probleem wordt via de broer van de Graaf opgelost, hij laat DNA-tests maken. Naast DNA komen er meer moderniteiten voor: ’t Hart gebruikt een e-mailadres, er zijn zonnepanelen en Viagra, guldens zijn Euro’s geworden, Easy jet en andere vliegers verstoren de nachtelijke rust en het is het jaar van de GKZ en later de vogelpest die leidt tot het op grote schaal ruimen van vee en vogels, een werkwoord dat met afkeuring wordt gebruikt.

Het fotoboek met 200 dorpsbewoners is af en de fotograaf en de hoofdpersoon (die het voorwoord schreef) signeren. Er wordt flink geroddeld over de afgebeelden en degenen dier er niet in staan. Na enige tijd beklaagt Taeke Gras (een Fries die ook Friese woorden gebruikt, soms middenin een zin) zich bij De Bioloog erover dat er inmiddels al tien van de gefotografeerde zijn overleden. Dit leidt alom tot speculatie. De tien worden 18 en De Bioloog besluit naar het dorp te gaan waar de fotografe eerder een boek met portretten maakte. Ook daar veel overledenen. De fotografe zelf is even van  de radar verdwenen, misschien naar Indonesië?

Ook is er een expositie van Molly die oudere mannen schilderde. Het portret van De Bioloog werd gelijk verkocht. Als er 48 gefotografeerden dood zijn wordt er een bijeenkomst georganiseerd voor de nog levenden.

Tussen de bijbel- en psalmcitaten door beschrijft ’t Hart enkele bijnadoodervaringen: één keer duvelt De Bioloog van de ladder met een kettingzaag in zijn handen die net naast ‘m terechtkomt en één keer rijdt hij met een taxichauffeur die een soort Russische roulette speelt met zijn taxi en zijn gast voorstelt mee te gaan spookrijden. Als de vogelpest om zich heen slaat biedt De Bioloog onderdak aan aan ganzen en een ooievaar. Ondertussen ontstaat het idee dat de fotografe samenspant met de plaatselijke nagelstyliste en dat partners van gefotografeerden worden gechanteerd

Rob van Essen ‘Ik kom hier nog op terug’

Na 60 pagina’s lezen denk je: hoe presteert de auteur het om de gesjeesde filosofiestudent die bruggenschilder is geworden, Rob Hollander die gefascineerd is door G. B. J. Hiltermann en de moeder en zoon die Gods woord langs de deuren uitventen bij elkaar te brengen, totdat je je de titel weer realiseert: Ik kom hier nog op terug.

Heel lang begrijp ik de keus van de jury om dit boek de Libris Literatuurprijs 2024 toe te kennen, maar te lange verhandelingen over de tijdmachine en de teleporatie maken dat ik allengs wat afhaak.

Vrij- Nederland-medewerker Rob stelt zijn chef voor oud-filosofiestudenten uit de jaren 80 te traceren en te interviewen.

Het hernieuwde contact met Icks brengt hem per teletransporter (vanaf Schiphol) in een split-second naar L A,  Amerika. Er ontstaat een Star-Trek-achtige setting waar de vraag oprijst: waar en wie ben ik. Met gamesmiljonair Icks bekijkt Rob de films ‘The war of the worlds’ en ‘The Time Machine’. Rob ontmoet de ontwerper van de in de jaren 66 – 69 gedragen kleding.

Er wordt gesproken over geleende tijdlijnen en mogelijke andere toekomsten. Rob krijgt de taak een in het verleden begane vergissing te herstellen en hij komt uit bij Hiltermann die hij 1998 besluiteloos op een brug zag staan en die hij had willen helpen.

Er komen vijf pogingen, na elke waarvan hij terugkeert naar Icks. De 5e verloopt iets anders. Hij komt in een setting van tien mede-filosofiestudenten, alle gesjeesd en voorzien van een bijnaam. Ze stelen een oude bus en reizen als een groep oude hippies naar een klooster in Frankrijk. Het verhaal vertoont een mix van door elkaar lopende en met elkaar verbonden tijdlijnen. In Frankrijk gaan ze allen schrijven over hun relatie met Icks, waarbij Rob wordt gezien als de spil. Hier begint het boek te lijden aan traagheid; de lezer denkt dat wat in 100 pagina’s wordt geschetst ook in tien of 500 had kunnen gebeuren. Desalniettemin was ik steeds weer verbaasd hoe ogenschijnlijke kleine voorvallen uit het begin hier zonder een spoor van een vermoeden van onechtheid terug komen.

Adwin de Kluyver – De eilanden van goed en kwaad

‘De eilanden van goed en kwaad’ is een heerlijk veelomvattend goed geschreven boek over… eilanden. De auteur, historicus en deeltijdeilander, is gefascineerd door eilanden en schrijft er (met een projectsubsidie, reisbeurs en ontwikkelbeurs), een bijzonder boek over met een uitgebreide bibliografie en een goed werkend register. Hij heeft -praise the lord – niet het doel alle eilanden te beschrijven. Van de door mij bezochte: Ameland, Borkum, Engeland, de Fokken, Funen, Île de la Cité, Japan, Kreta, Liberty Island, Rottumeroog, Rügen, Schiermonnikoog, Sicilië, Tenerife, Terschelling, Texel, Tinos en Vlieland staan maar enkele in het register. Dat betekent dat hij niet de gebaande paden betreedt, want zeg nou zelf, wat is Vlieland nou helemaal als je het ook over Okunoshima kan hebben of het verleidelijke Pukapuka? Niet voor niets is de ondertitel van het boek ‘een ontdekkingsreis’.

Het prachtig vormgegeven en fraai geïllustreerde boek wisselt interessante (historisch onderbouwde) eilandgeschiedenissen, vooral die over eilanden als primitieve gevangenissen maken indruk, en beschrijvingen vanuit allerlei points of view, af met een eilandencompendium, Isolaria (1 t/m 13) geheten en gedrukt in lichtrose, met een stroom aan informatie.

De eilandhoofdstukken gaan over befaamde en minder bekende eilanden: Atlantis, Lesbos, Formosa, Floreana, Spike Island, Clare Island en meer. In het eilandcompendium worden op kleinere schaal eilanden beschreven.

Een voorbeeld. Clare Island is een eiland aan de westkust van Ierland, met nog ongeveer 50 bewoners en duizenden schapen. De Kluyver beschrijft een naar en wreed historisch fenomeen: shunning: doodzwijgen als straf. Een ander onderzoek beschrijft de relatie van de primitieve Ierse eilandbewoners met Afrikaanse aapmensen, en via hen met de mensapen. De mannen zijn klein en de vrouwen niet bepaald mooi.

Van goed en kwaad, voorspelt de titel. Vooral het kwade aspect intrigeert. Nare experimenten, productie van chemische en/of biologische wapens, akelige dierproeven, schimmige grond aan- en verkopen, geïsoleerde gevangenissen, illegale transacties en meer overrulen het idee van brave vakantieresorts. Megalomanie, idiote acties (100 miljoen aan papiergeld opfikken) en meer, dat gebeurt allemaal op de broertjes van Schier.

De Kluyver eindigt met een weergave van zijn deelname aan een poolexpeditie in 2022, een soort kopie van 1878, maar dan net iets anders. De auteur gaat in zijn detaillering zo ver dat hij precies de outfit van de deelnemers omschrijft tot en met de driekleur (rood bovenaan hahaha, we mochten eens denken dat de gecorrumpeerde visindustrie subsidieert) en de emblemen.

(En, mwaah, dat ook uitgeverij Unieboek bezuinigt op de correctieafdeling blijkt uit een typo per 35 pagina’s (dat zal in werkelijkheid misschien het dubbele zijn, ik mis ook wel eens wat). Soit. Het doet maar weinig af aan deze fijne ontdekkingsreis).

Maarten ’t Hart 41 ‘De zonnewijzer’

Een thriller, een soort vervolg van ‘De kroongetuige’. Op voorwaarde dat Leonie Kuyper voor de poezen zal zorgen erft zij alles van haar vriendin Roos de Berczy. Notaris Graafland praat haar bij en adviseert haar in de voetsporen van Roos te treden. Dat doet Leonie, ze gebruikt Roos’ make-up en haar kunstnagels. Leonie wordt door Freek gebeld die vertelt dat Roos en hij in een clubje zaten. Pleun Mastenbroek blijkt Roos op het strand gefilmd te hebben. De videobanden worden door Leonie en Pleun bekeken; ze zien een mysterieuze schaduw.

Leonie vereenzelvigt zich met Roos: kleding en kapsel veranderen. Freek Volbeda schrikt van het evenbeeld, hij betwist dat zonnesteek de doodsoorzaak kan zijn geweest. Ligt vergiftiging, Roos werkte per lot van rekening op een lab, niet veel meer voor de hand? De lezer bekruipt het gevoel dat de overledene een apart leven had: als eenvoudig analist reed ze in een Saab, ze had haar appartement afbetaald en was niet onbemiddeld. Rare uitspraken, als ‘ze zeek over Freek’ dragen hier aan bij.

Het wordt duidelijk dat Roos bij leven dreigementen had ontvangen en ook dat ze over veel contant geld beschikte, zowel in een bankkluis als verstopt in boeken. En er blijken mensen te zijn die een kopie van haar voordeursleutel hebben. Op het lab blijkt dat er in de tuin een uiterst giftige variant van de Datura staat.

Leonie kruip in de huid van Roos en gaat op onderzoek uit naar een woonboot waar Roos ook zou zijn geweest. Uit in de slaapkamer gevonden SM-kledij en – attributen blijkt dat Roos in een SM-club werkte. Als Leonie een keer meegaat naar de club in de Poseidon worden ze door een boot aangevaren.

Er speelt een spionagerisico van een Canadees lab en het boek eindigt met een curieuze vergiftiging van Leonie met het zaad van de daturaplant, ingespoten in champignons. Niet helemaal onverwacht leidt de oplossing van de moord naar de vrouw van de hoogleraar. Was het jaloezie?

Maarten ’t Hart 40 ‘Johann Sebastian Bach’

Hèhè, daar is hij dan, het Bachboek waarvan je voelde dat die er aan zat te komen. In bijna elk boek van ’t Hart valt de naam (herhaaldelijk) en al lezend wacht je op een overzichtsboek. ’t Hart slaagt erin een goed boek over de veel beschreven componist te schrijven, vaak vanuit een interessante invalshoek.

Gek eigenlijk, maar er is weinig bekend over Bachs leven. Wel wordt er veel over gespeculeerd. Ook is veel van Bachs werk verloren gegaan, misschien zelfs een derde van zijn cantates. ’t Hart noemt Bach ‘de melodievinder’ een kwalificatie die niet alle componisten dragen.

In Bachs jeugd komt een ruzie voor met een fagottist. Deze kwestie wordt door vele schrijvers/onderzoekers op vele wijzen beschreven, maar even vaak gebaseerd op drijfzand, zoals ’t Hart beweert. Of Bach een onbehouwen, ongeduldig, ongenietbaar heethoofd zou zijn geweest bestrijdt ’t Hart, waarbij hij zich op de expressie in Bachs muziek baseert. In Bachs familie en gezin werd veel vroeg gestorven. Of en hoe de dood zijn werk heeft beïnvloed is een vraag die ’t Hart aftast door te verwijzen naar Bachs meesterlijke muziek. Van Bach zijn niet veel brieven bewaard gebleven. Uit wat er is blijkt dat veel brieven over geld(problemen) gaan en duidelijk wordt dat Bach een beroerd schrijver was: onleesbare, lange zinnen en nog eens uiterst onderdanig bovendien.

Ook is er een grote discrepantie tussen de mooie muziek en de kreupele, ten hemel schreiende miserabele kerkteksten die tekstdichters aanleverden. Klaarblijkelijk deerde het B niet. Of B zelf zeer gelovig was is niet te achterhalen. Dat hij veel religieuze literatuur bezat wil niet alles zeggen (zegt hard-core atheïst ’t Hart die ook veel religieuze literatuur bezit).

Natuurlijk is er een hoofdstuk over de cantates. Daarvan is ’t Hart zo onder de indruk dat hij ze allemaal wil beluisteren, spelen en er alles over lezen en er met Vestdijk over wil corresponderen. Dagelijks speelt ’t Hart iets uit de cantates. Daarna geeft ’t Hart in ‘Een klein compendium’ in enkele zinnen zijn indrukken weer van bijna alle cantates.

Natuurlijk is er veel aandacht voor de passies: de twee grote JP en MP en dan zijn er waarschijnlijk nog drie kleinere geweest, waaronder de Markuspassie, van het bestaan waarvan we zeker zijn. Een hoofdstuk over Bachs orgelwerken: schitterend, vooral de Passacaglia en de Toccata en fuga in d klein. Dagelijks speelt ’t Hart iets van Bach; het is interessant dat ook beginners oefenstof genoeg hebben. Verder nog info over Bach-concerten en literatuur over de componist. Ook voor niet-Bachliefhebbers een zeer leesbaar boek.

Maarten ‘t Hart ‘Een deerne in lokkend postuur’ 39 (1999)

Een tweede Maarten ’t Hart in de Privé-Domeinreeks. Een bijzonder afwisselende, dagboekachtige persoonlijke kroniek over 1999.

Januari. In Leiden raakt M onder de indruk van een bloedmooi meisje. Als hij haar na een zoektocht weer vindt, wordt hij achterna gezeten door haar beschermer, een besnorde gorilla.

Februari. Over jeugdvriend Eduard Bomhoff en de aftakelende schrijver F. B. Hotz en M’s avonturen als tv-presentator, een baan die zoveel voorbereiding vergt en spanning oplevert dat hij er hartproblemen van krijgt.

Maart. Over de voorbereidingen van een nog te verschijnen Bach-boek, de vreselijke Connie Palmen, een bezoek aan Leipzig en rijlessen bij een plaatselijke instructeur die liever met zijn pupil veevoer vervoert dan het rijexamen voorbereiden.

April. Ook een zgn. rijexamen in 10 dagen (die 4 maand blijken te zijn) lukt Maarten en ook Hanneke, niet. Een paar leuke vertelsels over psychiater en schrijver Koenegracht die een varken heeft en een meisje met achtervolgingswanen en een omgewaaide populier. Dan nog wat perikelen over het veranderen van zware zeeklei in de polder naar zanderige grond geschikt voor bollenteelt.

Mei. Over de noodzaak van ‘mooischrijverij’ in de letterkunde, vroege merels, een ingewikkeld gezondheidsdieet met supplementen, een niet aflatende stroom aanvragen voor artikelen en interviews, een fietsongeluk en hartproblemen en hoge bloeddruk, de angst voor (verslaving aan) pillen.

Juni. Wat zijn de tien beste romans van de eeuw? Boezemfibrilatie, Bach, opschepper Büch en de overbodigheid van filosofie.

Juli. Het hart, Bach, de platenclub (een aantal mannen laat elkaar nieuwe muzikale vondsten horen), middelbareschoolherinneringen en eigen leraarservaringen.

Augustus. Van alles wat en vooral leeservaringen. ’t Hart leest jaarlijks 300 boeken, 1% van de uni-bieb. En steeds maar weer onder de indruk raken van de bibliotheekmedewerksters.

September. Dertien dagen in vrouwenkleren gehuld is ongeveer het maximum. Veel mensen herkennen hem dan niet als man. Vooral een passage uit het kinderboek ‘Reis door de nacht’ van Anne de Vries heeft ’t Harts wens zich als deerne te verkleden aangewakkerd.

Oktober. Met smaak vertelt ’t Hart over het verlies van belangstelling voor het geloof, literatuur en biologie. En over zijn eenmans BV, zijn dieet, enz.

November. Over november als de mooiste maand van het jaar en een fotosessie die een hele dag zal duren.

December. Over zijn Bach-reis, de verschrikkelijke pakjesmiddag, een millenniumdiscussie, de narcistische A. van Dis, en weer de platenclub.

Maarten ‘t Hart ‘De vlieger’ 38 (1998)

De vlieger is niet ’t Harts beste zullen we maar zeggen. Te veel herhaalde, uitgesponnen, voorspelbare dialogen en een dunne plot. Er lopen enkele verhaallijnen door elkaar:

  • Op een bepaalde manier is dit een voortzetting van het met bijbelse onnozelarijen doordrenkte boek ‘Wie God verlaat heeft niets te vrezen’, maar nu verwerkt in een roman met een handvol personages (vader, moeder, zoon, Gilkinus Diepenburch, zijn dochter Machteld, meneer pastoor als vertegenwoordiger van de papen, enz.).
  • Hoofdpersonen zijn een grafdelver die opdracht krijgt een rooms kerkhof handmatig te ruimen (schudden) en te verplaatsen en zijn zoon die almaar verliefd is op bloedmooie meiden, gek is op studeren en lezen en boeken lenen in de roomse bieb waar hij dan weer onder de indruk raakt van de òf zwaar opgemaakte jonge vrouwen òf afgeleefde, uitgewoonde, oudere uitleensters.
  • Als de grafdelvers zoon een vlieger krijgt, wordt die hem ontfutseld door enkele snotapen. Later vindt hij de vlieger terug bij Gilkinus Diepenburch.
  • Gilkinus, Ginus, is een man die de heilige schrift bestudeert en een discrepantie in het Onze vader ontdekt en vanwege zijn vasthoudende dwarsdenkerij, na van de kansel aangekondigde gedragsmaatregelen, van het avondmaal geweerd en later de kerk uitgebonjourd wordt.
  • De grafdelver wordt herhaaldelijk door gemeentemedewerkers, de dominee, de burgemeester en zelfs meneer pastoor gevraagd de roomse begraafplaats te ruimen en te verplaatsen; iets wat hij enkel zou willen doen met twee draglines en twee vrachtwagentjes.
  • De dochter van Gilkinus van Diepenburch die zwanger raakt van een onbekende man.
  • En dan is er nog een reiger die de begraafplaats blijft bezoeken, een dove man die wat hij wil zeggen op papiertjes schrijft en ouderlingen die maar blijven doorgaan met zware boodschappen bezorgen bij gelovigen die niet in de pas wensen te lopen.

Uiteindelijk wordt de grafdelver gepasseerd voor de klus en heeft hij spijt als haren op zijn hoofd.

Dan nog een heel bijzondere epiloog, waarbij het eerst – vanwege het strerk autobiografische karakter van het boek – niet duidelijk is of het gaat om Maarten ’t Hart, of de inmiddels volwassen geworden zoon van de grafdelver. Hij krijgt het verzoek mee te doen aan een actie van Amnesty International om een dag geketend in een kooi te zitten. Dan herkent hij de initiatiefneemster, SM-meesteres Machteld van Diepenburch, nu oud en verweerd, vroeger bloedmooi. Zij verguist hem vanwege zijn vroegere indringende blikken naar haar. Zij blijkt hem desondanks toch interessant gevonden te hebben.

Maarten ’t Hart ‘Wie God verlaat heeft niets te vrezen’ 37 (1997)

‘Wie God verlaat heeft niets te vrezen’ is een van de leukste boeken van ’t Hart. De ondertitel luidt ‘De Schrift betwist’. In 45 hoofdstukken en een nawoord beschrijft ’t Hart tegenstrijdigheden, feitelijke onjuistheden, onmogelijkheden en onbewijsbare bijbelse uitspraken over pratende ezels,  negenhonderdjarigen, gefantaseerde arken, fabels, legenden, raadsels en mythen die de godontkennende kerkverlater geen vrees hoeven in te boezemen, integendeel: hem, hen of haar laat schaterlachen.

’t Hart lees de bijbel met een geoefend close-readers-oog en laat er geen spaan van heel. Natuurlijk refereert hij aan intentionele malligheden als een zgn. goede God, maar de wereld is vol van gruwelijkheden als parasitisme, drugs, oorlogen, enz. Daarbij komt nog dat het Hebreeuws een moeilijk te vertalen taal is met polyinterpretabele zinswendingen, ontelbaar de bijbelse rariteiten en bizarrerieën en maakt het tot een (verheven) sprookje. Vaak worden letterlijk genomen bijbelteksten komisch en humoristisch vanwege de vele paradoxen. Braambossen in de woestijn, kinderen die als wegwerpartikelen worden beschouwd waarbij kindermishandeling, incest en kindermoord veel voorkomen. Theologen, fundamentalistische orthodoxen veelal, verklaren de bijbelse onmogelijkheden met de stelling dat het niet om geschiedenis maar om heilsgeschiedenis gaat en gaan verder met zelfverzonnen rituelen als de zondagsheiliging en de kinderdoop, terwijl de wel bijbelse voetwassing geëlimineerd is. ’t Hart constateert dat in het OT nauwelijks wordt gesproken over een leven na de dood, hemel of hel: allemaal Nieuwtestamentische apekool.

Natuurlijk is het verleidelijk de onmetelijke Israëlische agressie in het huidige Gazagebied te vergelijken met de agressie zoal verwoord in de bijbel. Er wordt, onder het toeziend oog van het opperwezen, zelfs door hem aangemoedigd, heel wat met de scherpte des zwaards afgeslacht, opgespietst, van de rots af gedonderd, met builenpest geslagen dan wel door speren of tentpennen doorboord. Een zorgvuldige telling brengt ’t Hart tot 600.00 slachtoffers.

Vrouwen komen er in de bijbel bekaaid af. Ze staan dan wel boven de dieren des velds maar ver onder de man. Triomfantelijk toont ’t Hart aan dat de kinderdoop een onbijbels maar al te graag toegepast ritueel is: werden niet kinderen maar uitsluitend volwassenen gedoopt dan zou het christendom een langzame dood sterven aangezien gelovig en kerkelijk worden op oudere leeftijd niet of nauwelijks voorkomt.

’t Hart schrijft dat hij tot zijn 20e bijbelteksten tot zich heeft genomen en daarna atheïst is geworden. Veel van de columns verschenen in NRC en ze deden veel stof opwaaien, voor de NRC-redactie aanleiding de serie te stoppen.