‘Wat een mooie pet, jongen,’ hoor je van kermismeisjes
De kleurige grote klep maakt je weer twaalf, je kart pruttelt
Tata’s staal en rode stieren menen dat je kracht uitstraalt
Maar zweet parelt op zijden donshaartjes op je bovenlip
Wijd open neusgaten als Franse ventielen en huid vol
Plakplaatjes waar Picasso en Giacometti van wegkijken
Geil zeggen pikdragende tweedeautobezitters
Je jongensogen spreken vertwijfeling, verlies beloert je
Je verzint excuses in oliestaatjes waar sjeiks zich afvragen
Of F1 een sport is of dat het curling op banden blijft,
Een derderangs materialen- en assistentenstrijd
Waarbij er grote kans blijft op struikel- of verstappen
Omdat de baan niet door je hulpen was geveegd
Op van die kekke Pirelli antislipschoentjes rem en gas je
Met de vaart waarmee Shell zijn hielen licht
Bidden de sponsoren: moge de duurste materialen
De wereld en kerosine verslindend winnen
Boven geasfalteerde boomkikkers en hagedissen
En partijvoordedierenmeisjes die net zo sneu
Kijken als jij na je verlies van beschaving