Was Korsgaard een Nederlandse auteur, hij stormde gelijk mijn toptien binnen, dat krijg je met literaire sensaties. In één ruk uitgelezen. Mijn eerste notities waren: troosteloos platteland, emo-verwaarlozing, noodlottig, liefdeloos, verstikkend, desolaat, rauw realistisch, onbegrepen jongen, onverschillige ouders. De achterflap ronkt met ‘fenomenale roman’. Korsgaard schreef gelijk een trilogie, een Tue-trilogie, met ‘Op een dag lachen we erom’ (2024) en ‘Je had er waarschijnlijk bij moeten zijn’ (2025).
Drie jonge kinderen overleven in een boerengezin op het Deense platteland dat niet overstroomt van emotionele affectie en financiële onafhankelijkheid. Semi-autobiografish met een wanhopige, agressieve vader en een depressieve, gokkende moeder met automutulatieneigingen. Drie kinderen proberen zich, geholpen door grootouders, van wie de meest affectieve ook nog eens doodgaat, staande te houden. De drie kinderen zweven tussen loyaliteit met de ouders en zich in schaamte afzetten tegen of isoleren van vader en moeder.
Loslopende honden in en om het huis, dode dieren op het erf die uiteindelijk op de vuilnishoop worden verbrand, vergaand pestgedrag op school, overmatig rookgedrag, winkeldiefstalletjes, ongezond eten; treinsurfen, alles schijnbaar koel observerend in rake zinnen genoteerd door hoofdpersoon Tue, die zijn homoseksualiteit exploreert. Dat de auteur ranzigheid niet uit de weg gaat blijkt uit Tue’s onderzoek naar weggegooide condooms, waarvan hij de inhoud even proeft.
Dit boek kreeg ik via onze minibieb aan de voorgevel. Ik zit de hele tijd al te denken aan welke Nederlandse schrijvers ik moet denken. Het zijn Franka Treur (vanwege de troosteloze plattelandsbeschrijvingen en speciaal het in de schuur georganiseerd feest), Marieke Lucas Rijneveld en Lize Spit vanwege de hopeloze jongeren en het troosteloze platteland. En misschien Ciske de Rat?
Waarom dit boek me zo bijzonder aanspreekt is de herkenning. Als plattelandsjongen maakte ik gelijksoortigheden mee. Ik had niet een vader die me een stinkend bot meegaf voor de juffrouw maar wel een inwonende oom die me ooit het advies gaf een in krantenpapier verpakte dode mol aan de juf te geven. Ik herinner me een boerderij waar het niet ongewoon was een teveel aan puppies te verhangen in de schuur en waar onafbreekbaar afval in een vijver werd gedumpt en waar ik voor mijn 12e het roken leerde.
De kinderlijke eenzaamheid wordt het fraaist verwoordt door de zin: op de vraag wat Tue wil hebben, lezen we: “Ik zei dat mijn enige wens een nieuwe familie was en ging naar mijn kamer.”