Als we naar de geschiedenis kijken is het des te bevreemdender dat Groningen zich als duiveninquisiteur opstelt, niet zoals onze oosterburen het tussen ’40 – ’45 deden vanwege de koeriersvaardigheden van de postduiven, nee enkel vanuit vermeende esthetische overwegingen. Groningen kent namelijk een flinke hoeveelheid superfraaie duiventillen. Vergeleken met Friesland (acht), Drenthe (vijf) telt de provincie Groningen maar liefst dertien, volgens het standaardwerk Nederlandse Duiventillen van Giezen-Nieuwenhuys en Wilmer². Ze zijn onder te verdelen in zeven duiventillen, drie duiventorens en drie poortgebouwen met duivenslag, heel vaak op het terrein van grote boerderijen en borgen. Heel speciaal zijn de poortgebouwen met een duivenslag, waarvan de fraaiste staat op borg Verhildersum te Leens. De grootste duiventillendichtheid is de provincie Utrecht, met als kern Amersfoort.
In de Nederlandse literatuur komt de duif, de duiventil en -toren er redelijk goed af. In ‘Op hoge Poten’ van Rody Chamuleau³ lezen we bijdragen van Achterberg (‘Sotternie’, een absurdistisch vers over een wandelende til), H. P. de Boer (over een date in een duiventil die bijna op een executie uitloopt), Chamuleau, Dendermonde, Heeresma, Meulenlamp en Seurel en verwijzingen naar bijvoorbeeld Rascha Peper. Chamuleaus boekje staat vol met de mooiste zwart/wit prenten van tillen en torens.
Chamuleau beschrijft het ‘recht van duivenslag’ dat net als het jachtrecht deel uitmaakte van de privileges van kerken en grootgrondbezitters. Daarmee is de link met Groningen natuurlijk weer snel gelegd. Naast fijne tradities heeft Groningen ook onwaarschijnlijke, geschiedenissen waar iets op af te dingen is. Fiets over het Groningse platteland en bewonder de borgen en grote boerderijen en denk eens na over de bijzondere, asociale verhoudingen tussen werkgever en werknemer. Frank Westerman beschrijft in zijn onnavolgbare ‘De graanrepubliek’, voor de enkeling ook in het Gronings te lezen (‘Groanrepubliek’), dat boeren soms meer financiële steun per hectare braakliggend land vingen dan het jaarsalaris van een knecht. Of, nu u toch aan het lezen bent: Lieuwe Jongsma’s ‘Het slavernijveleden van Groningen’ over de woekerwinsten die door Groninger handelaren werd gemaakt bij het in- en verkopen van tot slaaf gemaakten. Dat de provincie van woekerwinsten aan elkaar hangt moge overdreven klinken, maar het benadert de waar- en werkelijkheid.
Terug naar de tillen: ooit, in de tijd dat dieselen en vliegen nog heel gewoon was, reisden we naar het Griekse eiland Tinos, waar het vergeven is van duifhuisjes, -huizen, -torens en -tillen: vaak vierkante stenen bouwsels met net onder de platte daken de invliegopeningen. Schattingen wijzen op 1.300 stuks.