Bij het (her)lezen van dit boek denk ik enkele keren: oei, niet ’t Harts beste. Het boek ademt historie, met Maassluis eind veertiger jaren. De eerste hoofdstukken zijn zonder uitzondering alle als los kort verhaal te lezen. Muziek, schoolmeesters met losse handjes die niet terug hebben van een leerling die, zich baserend op de concordantie van Trommius, aangeeft dat nergens in de bijbel staat dat je bij het bidden de ogen gesloten en de handen gevouwen moet hebben, oude beroepen (een moffelinrichting), straten die ‘’t Paard zijn Bek’ heten; van alles komt voorbij. Het begin wordt verteld vanuit het moederperspectief. De hoofdpersonen zijn twee jongens: de ik-persoon (zoon van een rioolwerker) en Jouri, zoon van een fietsenhersteller die fout was in W.O.II. Beiden kunnen leren als de beste en blinken uit op school. Later komen ze elkaar weer tegen als ze studeren.
Het boek begint traag, maar wint allengs aan doorleeszin. Of ze nu Hebe, Ans, Wilma, Frederica, Julia of Katja heten, alle meisjes in de lagere- en middelbareschooltijd verkiezen Jouri boven de ik-persoon. Het mooiste meisje van de klas klopt zelfs bij de ik-persoon aan om advies. Duidelijk wordt dan dat Jouri pas interesse in het meisje krijgt als de ik-persoon soort van verkering met haar krijgt. Zijn fascinatie voor kunstnagels, sexy kleding en make-up blijft onveranderd.
Dit spel van aantrekken, loslaten, twijfelen en jaloers verwijderen gaat maar door en door en door, opgetuigd met de typische Maarten’tHartiaanse elementen: natuurobservaties, muziek, verlangen zich in vrouwenkleren te hullen, make-up-fetisjisme, religieuze gekkigheden, studie- en arbeidszin, verheerlijking van de geboortestreek, enz . Op het eind van het boek verandert er iets en ontstaat er een welhaast on-Maarten’tHartiaanse situatie. Er ontvouwt zich een seksuele verhouding tussen de docent-ik-persoon en studente Lorna en wordt er schaamtelozer gevrijd als krolse katten waarbij de bronst vleugels kreeg onder de muziek uit Béatrice et Bénédict, van, nee deze keer niet Bach of Bruckner, maar van Berlioz. Als de dialogen iets minder uitgesponnen waren, zou het boek aan kracht winnen. Aan het eind komt de uitleg van Jouri en daarna komen we weer bij de moeder terug.