Thomas Korsgaard – Mocht er iemand langskomen (2024)

Was Korsgaard een Nederlandse auteur, hij stormde gelijk mijn toptien binnen, dat krijg je met literaire sensaties. In één ruk uitgelezen. Mijn eerste notities waren: troosteloos platteland, emo-verwaarlozing, noodlottig, liefdeloos, verstikkend, desolaat, rauw realistisch, onbegrepen jongen, onverschillige ouders. De achterflap ronkt met ‘fenomenale roman’. Korsgaard schreef gelijk een trilogie, een Tue-trilogie, met ‘Op een dag lachen we erom’ (2024) en ‘Je had er waarschijnlijk bij moeten zijn’ (2025).

Drie jonge kinderen overleven in een boerengezin op het Deense platteland dat niet overstroomt van emotionele affectie en financiële onafhankelijkheid. Semi-autobiografish met een wanhopige, agressieve vader en een depressieve, gokkende moeder met automutulatieneigingen. Drie kinderen proberen zich, geholpen door grootouders, van wie de meest affectieve ook nog eens doodgaat, staande te houden. De drie kinderen zweven tussen loyaliteit met de ouders en zich in schaamte afzetten tegen of isoleren van vader en moeder.

Loslopende honden in en om het huis, dode dieren op het erf die uiteindelijk op de vuilnishoop worden verbrand, vergaand pestgedrag op school, overmatig rookgedrag, winkeldiefstalletjes, ongezond eten; treinsurfen, alles schijnbaar koel observerend in rake zinnen genoteerd door hoofdpersoon Tue, die zijn homoseksualiteit exploreert. Dat de auteur ranzigheid niet uit de weg gaat blijkt uit Tue’s onderzoek naar weggegooide condooms, waarvan hij de inhoud even proeft.

Dit boek kreeg ik via onze minibieb aan de voorgevel. Ik zit de hele tijd al te denken aan welke Nederlandse schrijvers ik moet denken. Het zijn Franka Treur (vanwege de troosteloze plattelandsbeschrijvingen en speciaal het in de schuur georganiseerd feest), Marieke Lucas Rijneveld en Lize Spit vanwege de hopeloze jongeren en het troosteloze platteland. En misschien Ciske de Rat?

Waarom dit boek me zo bijzonder aanspreekt is de herkenning. Als plattelandsjongen maakte ik gelijksoortigheden mee. Ik had niet een vader die me een stinkend bot meegaf voor de juffrouw maar wel een inwonende oom die me ooit het advies gaf een in krantenpapier verpakte dode mol aan de juf te geven. Ik herinner me een boerderij waar het niet ongewoon was een teveel aan puppies te verhangen in de schuur en waar onafbreekbaar afval in een vijver werd gedumpt en waar ik voor mijn 12e het roken leerde.

De kinderlijke eenzaamheid wordt het fraaist verwoordt door de zin: op de vraag wat Tue wil hebben, lezen we: “Ik zei dat mijn enige wens een nieuwe familie was en ging naar mijn kamer.”

Tommy Wieringa ‘Optimisme zonder hoop’

Na via het filosofenpad in Groningen kennis te hebben gemaakt met filosoof Aurelius en via een zijpaadje Ajax-coach Farioli, nu aandacht voor een andere filosoof: Tommy Wieringa en via een zijpaadje Bas Haring.

Wieringa zit al tijden in mijn top-drie van Nederlandse auteurs gemetseld (naast Daanje en Rijneveld). Laatst gelezen roman van hem: Nirwana. Nu de essays ‘Optimisme zonder hoop’. Romanschrijver, essayist, columnist, rugbyer, vader, activist, echtgenoot, filosoof Wieringa prikkelt me met deze titel. De optimist in mij kan niet uit de voeten met een bijna religieus woord als hopeloosheid. Klimaatcrisis ja, maar toekomstloosheid nee. Mooiste zin op de achterflap ‘Maar geef je de hoop op, dan ontdoe je je ook meteen van de hopeloosheid’.

Wieringa beschrijft in een twintigtal korte hoofdstukken (bewerkte artikelen en columns) hoe zijn lezerspubliek tijdens een schrijversavond reageert op zijn visie. Niemand (geturfd bij handopsteking) zou twee generaties vooruit durven denken. Verbaast me niks. Wat wil je ook als voor je een sympa armageddonprediker staat van wie je mogelijk wekelijks een column in de Volkskrant leest en die je niet graag tegenspreekt. De vraag is of schrijversavondbezoekers in cultuur en wetenschap geïnteresseerde geesten zijn, voor negentig procent vrouwen zo weet ik uit ervaring, of meepraters die bij de door hun bewonderde auteur in de smaak willen vallen.

Wieringa schetst een roetzwart beeld van de wereld en de toekomst. Boosdoeners: de klimaatontkenners en überlibertaristische techidioten (met hun digitale Tesla- en Apple-horigen), feodale zonnekoningen Bezos, Thiel,  Zuckerberg, Musk. Was in vroeger tijden het einde der tijden ook wel eens in de buurt, nu is toekomstloosheid bijna een feit, wat provocatief relativist Bas Haring, collega-filosoof, er ook van mag zeggen.

Aan het eind van het boek lees je hoe Wieringa, vader van twee dochters, zijn zinnen verzet en de moed erin houdt door te blijven schrijven over de gekte van reguliere, intensieve landbouw die de natuur naar de ratsmodee helpt tegenover nadenkende, biodiverse, (soms met de zeis maaiende), natuurinclusieve bioboeren. Wieringa beschrijft hoe hij op het dijkweggetje de rotzooi opruimt en bij gelegenheid vervuilers tot de stoplichten in het dorp verderop najaagt. En hoe hij hoop en hopeloosheid inruilt voor activistisch optimisme. Kijk, daar hebben we wat aan.

Gerwin van der Werf ‘De krater’

Kijk, dat krijg je ervan als je een negenkoppige vakjury (met Bervoets en Lanoye) het boekenweekgeschenk uit 149 inzendingen laat selecteren: een pareltje, het (bijna) beste boekenweekgeschenk dat ik ooit las. Tot mijn schande moet ik bekennen niet eerder iets gelezen te hebben van de auteur / muziekdocent / literair criticus Gerwin van der Werf terwijl hij toch geregeld boven kwam drijven: in 2009 als winnaar van de Turing Gedichtenwedstrijd, in de Shortlist voor Beste Boek voor Jongeren (2021 en 2023) en in de Longlist Libris Literatuur Prijs (2019 en 2012).

Wat maakt ‘De krater’ tot een steengoede novelle? Het boek is met vaart geschreven, verrassend, creatief, invoelend, teder, leerzaam, helder en tegelijk iets obscuur. Het gaat over drie jongeren (broers en zus) die op een road trip in een oude Volkswagen Golf naar Duitsland dichter tot elkaar komen. Drie heel verschillende gasten, de een nog stoerder en tegelijk breekbaarder dan de ander. Dat leven en reizen niet vanzelf gaan wordt duidelijk. De omslag is een regelrechte vragen oproepende vooruitwijzing: zien we een uit een Duits plattelandsmuseumpje gestolen heilige steen of een alles verpletterende meteoriet pal voor het neerkomen op een landweggetje tussen Duitsland en Oostenrijk? En wat doet de (voor mij voor het eerst in literatuur verschijnende) informatie over hulp bij zelfdoding via 0800-0113 op de laatste pagina?

Weinig geld, het onstuitbare verlangen verkeersborden te jatten, liefde voor je (jongere) broer en zus, twijfel aan genderidentiteit, een fascinatie voor het heelal en een 15 miljoen jaar geleden ingeslagen meteoriet in ‘een Duits stinkgat’ dat ‘kut klinkend’ Steinheim heet, een onverwerkte kijk op de zelfdoding van een bijna in de vergetelheid geraakte vader, vriendelijke doch directe Duitse politiemensen, beklemmende gedachten, keiharde muziek in een autococon, verschrikkelijke Raststättes aan de Autobahn, moeders vage vriend die Joep heet, plagerijen over onverholen penisnijd, problemen met het correct interpreteren van de ligging van een plaats in Duitsland, een beetje blowen: een gistend, trekkend kolkje van twee broers en zus in een aftandse VW. En die krater bij Steinheim wordt heus wel gevonden, maar er zijn kleinere kratertjes dichterbij: in het gezin, in de relaties, in de portemonnee, in de nabije toekomst, kortom in het leven.

85 pagina’s die je in twee uurtjes in één ruk uitleest. Dit moet de CPNB vaker doen, een jury kaf van koren laten scheiden. Na de zeperd van 2024 is ‘De krater’ een verademing. Bestaat het begrip ‘lezen voor de lijst’ nog, dan wordt ‘De krater’ een hit.

Martin Hillenga – ‘Wadapatja’

Voor iedereen die ‘Palet van Groningen, Geschiedenis, kunst en cultuur van de stad’ (2016) van dr. Frans Westra te moeilijk was, is er sinds 2019 ‘Wadapatja, 101 Groninger tradities, gebruiken en (eigen)aardigheden’ van Martin Hillenga (€ 34,95). Prachtig vormgegeven, rijkelijk en kleurrijk geïllustreerd en (daardoor) ook voor de wat minder geoefende lezer, hail goud te doun. Het aardige is dat bij vele van de genoemde gebruiken en tradities de veelal verzonnen en met graagte doorgegeven historische herkomst wat wordt gerelativeerd. Vele gebruiken gaan niet terug tot de Germanen, maar kwamen pas de vorige eeuw in zwang. Minder leuk is dat er is bezuinigd op tekstcorrectie. Was een tekstuele aberratie vinden bij Westra haast ondoenlijk, in Wadapatja staan er enkele te veel. Toch: een vet boek, niet zelden ook met een humoristische ondertoon.

Wadapatja, met een prettig werkend register, is een must voor iedereen die in Groningen woont. Is zich enigszins verdiepen in de streektaal voor veel nieuwe inwoners teveel gevraagd onder het merkwaardige mom ‘in Stad wordt nauwelijks Gronings gesproken’, het boek Wadapatja lezen zou als vestigingsvoorwaarde voor de Stad & Ommeland mogen gelden.

Het boek is onderverdeeld in negen hoofdstukken met minimaal vijf (Bestuur en recht) tot 23 (Eten en drinken) subhoofdstukken. Wat was nieuw voor mij? Behoorlijk wat. Het interessantst voor mij als duivenliefhebber was het hoofdstukje over de Groninger slenk, een duif die zoals de veel bekender tuimelaars een uiterst aparte vliegwijze heeft: de luchtacrobaat slenk stijgt bijna verticaal op, door kenners springen genoemd om daarna over te gaan op ‘zwemmen’ en ‘zeilen’; nou ja, lees de pagina’s 200 t/m 202 vooral. Ook kom ik mezelf tegen als student van de Groningse taal: de door mij gebezigde variant is het ‘hyper- Gronings’ (p.46). En wat een gemiste kans bij de keus van het ontwerp van de provincievlag: naast de stijve variant die het is geworden was een speelse: een edelsteen met een gouden rand, naar het Groninger volkslied: ‘een pronkjewail in golden raand’.

In de inleiding veel over de verschillen tussen en overeenkomsten met Drenten en Friezen en over terminologische gevoeligheden in de woorden folklore, volkscultuur, tradities, immaterieel erfgoed en culturele bagage. Voor de in Groningen geïnteresseerde lezer wil ‘Wadapatja’ een reisgids zijn. Wat apart ja! Een aanrader!

JOURNAAL week 52: Herman Koch ‘Luchtplaats’ en Arteriitis Temporalis  

WOENSDAG met kerst lees ik ‘Luchtplaats’ van Herman Koch. Ik word aan mijn oor door het verhaal gesleurd en pas op de laatste pagina weer losgelaten (zoals Koch het op p. 161 treffend verwoordt). Soms lees ik een zin of passage hardop voor aan vrouw I: dood, misdaad en verderf met stijl en niveau. Koch veegt via Derek L., Hanna en Simon op licht humoristische, lichtvoetige tot zwaar-cynische bijna wrede toon de vloer aan met drugsdealers, fantaserende brave huisvaders,  middelbareschoolleraren, Montessorileerlingen en -scholen, feministen, huismoeders, huisgebrouwn bier, galerie-eigenaren, expositieopeningbezoekers, beeldend kunstenaars, Fonds voor de letteren-auteurs, leesclubvrouwen in gevangenissen, vrouwen die het altijd fijner vinden een te opdringerige man van zich af te moeten duwen dan het handje van een heilige te moeten drukken, egotrippende talkshowhosts die leeswerk aan medewerkers overlaten, de niet al te intelligente meerderheid van de mensheid, luie uitgeverijredacteuren, luie journalisten, frauderende rechercheurs en politie. Tussendoor wordt er afgerekend en van dichtbij door hoofden van in het bos knielende slachtoffers geschoten alsof het de gewoonste zaak van de wereld is.

VRIJDAG Arteriitis temporalis is een ontsteking aan je (linker) slaap. Sinds twee dagen is mijn linker slaap wat gevoelig. Zit de bril te strak? Google herkent het. Lijd ik aan (een lichte vorm van) arteriitis temporalis? Het woord temporalis stelt me gerust omdat ik denk dat het ‘tijdelijk; betekent totdat ik leer dat het Latijn is voor de slaap. Ik vraag me af of ik pijn voel of een gevoeligheid(je). UMC Utrecht biedt goede info. Ook Huisarts & Wetenschap is duidelijk. Ik herken me in agrariër De Bos die niet vaak bij de witte jas komt. Ik heb geen koorts, geen hoge bloeddruk (ik meet zelfs èn links èn rechts), wel voel ik iets bij hevige kaakbewegingen. Mijn Sloveense student geneeskunde oppert dat het misschien een gevolg is van bruxisme, maar volgens vrouw I knars ik niet meer, wel heb ik af en toe restless legs, maar ja mijn stalen bovenbeenspieren willen soms ademen, natuurlijk. Prednison wordt voorgeschreven als de symptomen hevig zijn. Paardenmiddel Prednison is een ontstekingsremmer, weet ik nog. Aha, ik heb nog wat Ibuprofin liggen, tegen milde ontstekingen. Twee rode pilletjes dan maar.

ZATERDAG De hypochonder in mij ontwaakt. Complicaties kunnen hevig zijn, o.a. blindheid aan één oog. Ik zie niet wazig, voel geen verdikking, heb geen verergerende hoofdpijn of verminderde eetlust of gewichtsverlies, maar ben wel af en toe wat moe en heb een gevoelige hoofdhuid. Ook nachtzweten komt wel eens voor, bijna 69 hè. En nu ik erover nadenk: een poos geleden zag ik wel miniatuur lichtflitsjes, heel soms voel ik een soort draaierigheid bij plotselinge zijwaartse bewegingen en ben ik twee jaar geleden ook niet eens met de (race)fiets van het betonnen fietspadje geraakt zonder aanwijsbare oorzaak? Misschien maandag toch even Jopie (de voornaam van onze huisarts in Sleen, een naam die we gemakshalve ook voor onze huidige huisarts, die overigens Jan-Willem heet, gebruiken) bellen. De casus van de 65-jarige akkerbouwer De Bos stelt me niet gerust. Ik deel zijn stijfheid in schouders en bovenbenen, maar of De Bos een racefietser is, lees ik niet en ik sjouw niet met zware zakken bintjes. Wel heeft hij ook een blanco voorgeschiedenis. Even kijken of ik morgen 60 kms met SpaakMasters mee wil doen.

ZONDAG pijntje is z.g.a. verdwenen. Jopie gaat me nog niet zien en ik kom niet in de statistieken van de 90 % huisartslastigvallers met kwalen die na enkele dagen vanzelf oplossen.

Maarten ’t Hart krijgt P. C. Hooftprijs

Dat ’t Hart nog eens de P. C. Hooftprijs zou vangen, voelde ik in 2023 aankomen en ik startte mijn herleesprojectje van één ’t Hart per week. Ik kwam tot week 45. Niet omdat de voorraad op was (sinds begin 1970 kocht en las ik één ’t Hart per jaar en mijn collectie telt ruim 50) maar de stapel van collega-auteurs groeide explosief.

Als beginnend atheïst, vanaf 1973 ongeveer, raakte ik zeer geïnteresseerd in ’t Hart. Hij beschreef op duidelijke, humor- en liefdevolle, soms wijdlopige manier hoe hij de beklemming van het orthodoxe protestantisme in al zijn malle verschijningsvormen, ervoer en erin slaagde zich daarvan te ontdoen. De bijbel bleek een goochelboek. Zaken die ik in mijn jeugd als zoete koek had geslikt,  wimpelde hij af als de grootst mogelijke flauwekul, altijd gestaafd met bewijs, vaak uit het boek der boeken zelf, maar nog vaker uit andere literatuur.

Stond ’t Hart in mijn jonge jaren altijd fier op één, in de loop van de tijd duikelde hij enkele plaatsen naar beneden en werd hij ingehaald door auteurs als Brouwers, Roosenboom, Wieringa, Daanje, Spit. Het woord veelschrijver kleeft even sterk aan ’t Hart als het woord veellezer. En Dickensiaanse rasverteller. In zijn boeken veel gesprekken, dialogen van gewone mensen. En als je naar gewone mensen luistert hoor je ook veel herhalingen. In zijn boeken komen historische, biologische, religieuze, psychologische, feministische, wetenschappelijke thema’s voorbij, steeds gelardeerd met persoonlijke ontboezemingen van een verlegen, belezen, bijna permanent verliefde (jonge)man die weet hoe de wereld in elkaar zit en de klemmende jas van religie uitdoet. Je zou wensen dat andere orthodoxe religies (de Islam, het Joodse) met even onwenselijke, vrouwen onderdrukkende rituelen als de orthodoxe protestanten, critici als ’t Hart hadden. ’t Hart was in die culturen al snel Islamofoob of antisemiet. Met kracht van bewijs duidt ’t Hart op rabiaat antisemitisme onder kerkvaders als Maarten Luther. ’t Hart is wars van academistische, gelaagde, tot het uiterste gestileerde literatuur. Bij ’t Hart staat de verteller op de eerste plaats.

Ik ontmoette ’t Hart één keer. Het zal midden jaren tachtig zijn geweest. Samen met een goede vriend toog ik naar Amsterdam en bezochten we een VPRO-uitzending over boeken, gepresenteerd door de auteur. Dat ’t Hart zich een tijdje graag in vrouwenkleren hulde tekent zijn ongebreidelde nieuwsgierigheid en onbevangenheid.

Terecht spreekt de jury over een kritisch, schrijnend, liefdevol, spannend, kwetsbaar, geestig oeuvre.

Frank Heinen – Uit Koers 2; literair café bij Spaak

Fietszaak Spaak organiseert op 21 november ’24 een literair café met alle benodigde ingrediënten: een interessant gesprek, een vragenronde en een quiz. Heinen, zelf een sportfiets- en  retro-Benotto-rijder, wordt bevraagd door, eeh, Steven Willemsen (docent kunsten, cultuur en media), die, zo vertelt Google, begin 2024 een voorjaarstrainingsrit in Emmen won. Willemsen heeft zich uitstekend  geprepareerd. De toko zit ramvol. Op drie vrouwen na mannen. Deze keer nemen ze de fiets niet mee naar binnen en bedekken lange broeken de geschoren benen. De sfeer is gezellig, zelfs uitgesproken vrolijk, vooral als inleider Maarten Soppe beide gespreksdeelnemers, gezeten onder goedmoedige reclame van Spaak en Vandenbrink, introduceert. Even denk ik bij een roast te zitten. Uitgelaten gelach. Wat een verschil met de SpaakMasters op zondagmorgen, wanneer fietsmatties uren over bandjes, lange fietstrajecten, jaarlijkse fietsdoelen, weerzin tegen spiegeltjes, en weersomstandigheden praten. Van de SpaakMasters zie ik niemand.

Het interview vindt plaats op een verhoogd deel van de fietsenwinkel, tussen café en werkplaats in, daar waar fietsers normaal gesproken te horen krijgen dat een nieuwe cassette, ketting en remschijven nodig zijn en dat de stuurlinten en de bandjes vervanging behoeven.

Heinen portretteert, in een historisch perspectief, liefdevol en uitvoerig de bijzondere levens van 75 fietsers, die beter waren in verliezen dan winnen. Slechts enkele namen ken ik/komen me bekend voor. Het zijn eeuwige tweeden of tweeënveertigsten, van losers via dropouts tot schlemielen. ‘Uit Koers 2’ en Heinens Volkskrantcolumns (vanmorgen rolden zinnen over discriminatie, racisme, Caroline van der Plas, pus, xenofobe praatjes, en semantische kwesties in hoog tempo voorbij als tubeless bandjes onder mijn lekkere Giant TCR) verschillen sterk van elkaar.

Heinen (1985) en Willemsen (1989), beiden Millennials (zeg nooit patatgeneratie), zijn aan elkaar gewaagd. Heinen, gelukkig lijdend aan een soort compulsief-obsessieve verzamelwoede, is, zegt hij, voorzien van een morbide radar en constant op zoek naar thrillseekers in de wielersport die te mooi zijn om dood te checken. Vooral als de geboorte- en sterfdatum dicht op elkaar zitten halen bijna vergeten renners zijn lijstjes. We vervelen ons geen seconde.

‘Uit Koers II’ (net geen 400 p.) is een mooi, vet boek geworden, met een klein lettertype. Helaas zonder register.

Suzette Bousema – Super Organism

Schrijvende familie. Iedereen doet het. Hoop ik. Boeken en andere publicaties verzamelen van schrijvende familieleden. Na het overlijden van mijn oudste zuster ruimden wij haar huis op. En meer speciaal haar boekenkasten. Toen ik een plankje Klaziania aantrof kreeg ik het gevoel dat anderen met ‘een traantje wegpinken’ omschrijven.

Mijn familieplankje groeit. Ik zie boeken van tweelingbroer Folkert, schoonzus Fokie, aangetrouwde neef Guillaume, opa Jan Boer en zoon Maarten. Tel ik ook andere, geprinte, publicaties mee, dan wordt de lijst langer met oom Hiepko, nicht Nienke, achternicht Suzette en grootouders Pieter van der Meulen en Tjitske Smit.

De collectie wordt uitgebreid met een heel speciale publicatie van achternicht, vrij kunstenaar, Suzette Bousema (*). Na even studeren op de omslag ontwaar ik de titel ‘Super Organism’. Studerend lezen, dat doe je automatisch als je dit prachtig vormgegeven, koptisch gebonden, boekje doorneemt. Hier openbaart zich de ware kunstenaar. Kennis nemen van haar werk appelleert aan je gevoel voor esthetiek. Daarnaast doet het wat ware kunst kenmerkt: het roept verbazing op, je gaat vragen stellen. De antwoorden bieden je inzicht op de wereld, de maatschappij, de toekomst en jezelf.

Super Organism is een studie van planten en schimmels, de grootste levende systemen op aarde. Je ziet schitterende foto’s van zwamvlokken, symbiosen tussen schimmels en plantenwortels en meer. Fraai gekleurde uitvergrotingen van Petri schaaltjes met daarin haartjes en vlokjes die je doorgaans uit je koelkast weert als korstjes op een koortslip. Suzette slaagt, in samenwerking met parfumontwerper Merle Bergers, er met een ingenieuze vondst in de lezer een geursensatie van funghi te laten ondergaan. Je ziet uitvergrote draderige schimmels die doen denken aan vochtige, harige, plakkerige insectenledematen die je op een herfstavond uit de wenkbrauwharen van je lief of je buurvrouw verwijdert.

Suzette schrijft in het Engels en tovert prachtige woordconstructies tevoorschijn,  zoals het door ecoloog Suzanne Simard gemunte ‘wood wide web’. In het boek vind je een QR-code die leidt naar soundscapes. Zij paart beeldende kunst aan biologisch/natuurkundig onderzoek. Ze werkt graag samen met textielvakmensen, ecologische instituten als Natuurmonumenten, bedrijven (de leukste naamcombi: Wilfred Kalf uit – what’s in a name – Zwammerdam) en personen die met de natuur begaan zijn zoals Peter Kuipers Munneke. Achterin het boek staat een korte verklarende woordenlijst en een verantwoording van fondsen die deze publicatie, in een oplage van 500, mede mogelijk maakten. (www.suzettebousema.nl)

(*) zie ook Goadin Suzette

Maarten ’t Hart 45 ‘De gevaren van joggen, dwarse boutades’ 1999

Een nadere studie van de boekomslag is een vooruitwijzing: een wat oudere heer kijkt over de balustrade naar het kalme historische stadsleven. Als je het werk van ’t Hart kent, voorvoel je wat gaat komen. De ondertitel, Dwarse boutades, zet je wat op het verkeerde been, want het zijn eerder columns dan boutades natuurlijk. Joggen zal wel niets zijn in de ogen van ’t Hart, denk je vooraf. En inderdaad hij vindt het maar niks.

‘De gevaren van joggen’ is een litanie van zaken waar de auteur zich aan ergert of die hem gewoon opvallen. Als een oude mopperende opa kijkt hij naar gemiste kansen en maatschappelijke aberraties. ’t Hart-kenners komen veel onderwerpen tegen die in zijn eerdere werk worden aangestipt.

Gelukkig komen er ook grotere themata voorbij, bijvoorbeeld in ‘Samen op weg’ over orthodoxen die dwars liggen bij de vorming van een verdere samenwerking onder protestanten op weg naar PKN. In de laatste alinea fileert ’t Hart de luthersen, die de naam danken aan Luther ‘een van de allerergste antisemieten.’ Luther, wordt pleitbezorger genoemd van alles wat A. Hitler in praktijk bracht. Lees Luthers boek ‘Von den Juden und ihren Lügen’.

Stukken als dit maken het boek voor mij draaglijk. Verder columns over:

  • De goede smaak van zelf geteelde aardappels;
  • De risico’s van alcohol en barbecues;
  • De paapse mis als parodie op het heilig avondmaal;
  • Het antimakassartje in het Nationaal Dictee;
  • De schaduwzijde van het programma ‘Spoorloos’;
  • De doodstraf in de VS;
  • Belgische goede manieren, het hondje van Biesheuvel;
  • De meest geschifte bisschop; Chopin bij het Kruidvat;
  • De valse trucjes van de rijlesexaminator;
  • Hoe stakingen in de gezondheidszorg sterftecijfers laten dalen;
  • De nare interviewtechniek van Ischa Meijer;
  • De onverklaarbare weerstand tegen klonen;

Voor (oud-)leraren is het leuk te horen dat ’t Hart een lans breekt voor het lerarenberoep: het zwaarste, meest onderbetaalde beroep dat alle bewondering verdient. Niet alleen verdienen ze het loon van een procureur-generaal, maar ook een gouden handdruk. Ongetwijfeld is het feit dat ’t Hart als leraar in het v.o. smadelijk flopte hier debet aan.

Tonko Ufkes ‘Ongeliek’ (2018)

Op zoek naar Ufkes’ nieuwste verhalenbundel ‘Doagen en dreumdoagen’ neem ik even genoegen met ‘Ongeliek’. In één ruk uitgelezen. Dichter, historicus, leraar, wadloopgids Ufkes schrijft in het Gronings, nou ja Westerkwartiers, een soort Gronings-light, verwant aan Drents en Fries. ‘In Drenthe denken ze dat dit Drents is,’ zegt polyglot Ufkes lachend in een interview. Na mijn CGTC¹-cursus Grunneger Toal is dit goed te doen. Ik ken de naam Ufkes van Roet (Drents letterkundig tiedschrift) en ook daar steekt hij met kop en schouders uit boven de Nedersaksiche rest.

‘Ongeliek’ telt ruim 20 verhalen, waarvan twee iets langere. Een groot deel verscheen eerder in tijdschriften. Alle sober geschreven. Verrassende wendingen. Mannen zijn vaak sullige typen, vrouwen initiatiefrijk. Humoristisch. Gevoelig. Natuurlijk komt een plattelandsthema voorbij met wrede dorpsjongens en een jongetje dat ‘geen boerenhanden’ heeft. Zijn vader, het zal de tijd van voor de dierenambulance zijn, verlost de roek uit zijn lijden. De zin ‘Ik zie niks mor heur t zaacht knappen’ is veelzeggend.

Nergens brute, expliciete seks, maar erotiek: ja. Ook daarmee staat Ufkes op eenzame hoogte. Hij slaagt erin een in Griekenland vakantie houdende man met zijn halfzus naar bed te laten gaan. En geen seconde dat je denkt: Huh? Een jong stel bedrijft de liefde op een badlaken in de tuin en wordt begluurd door de schoonvader. Ziekten, fysieke zowel als mentale tasten geheugens aan en bevorderen delirische dromen en vergezichten. Oude herinneringen aan lagereschoolvriendinnetje Hanneke van wie de grotere zus Hennie de twaalfjarige jongen aanrandt. Wat een feest als hij, volwassen, tijdens een congres de naam H. McPhearson-Steggerda ziet. Sja, de laatste zin kun je aanvullen: ‘En ien één lange tuut holdt ze mien mond beet en ik loat heur borst en heup niet lös.’

In het titelverhaal beschrijft de autohersteller een aanrijding met een hond in een mooie vooruitwijzing ‘…hest stevig kontakt zöcht, ik zie t wel.’ En inderdaad, ‘bij dit slag vraauw past gien verweer’. Het wordt een prachtig verhaal dat plaatsvindt in een dorp zonder geheimen en waarin de zussen Anna en Renske het de lesgever niet eenvoudig maken.

(Mocht het CGTC¹ (Centrum Groninger Taal en Cultuur) ooit zijn stoffige imago willen afschudden, zet Ufkes op de verplichte literatuurlijst!)