Maarten ’t Hart 19 ‘De vrouw bestaat niet’ (1982)

’t Hart wil feministische ideeën en overtuigingen toetsen aan zijn eigen ervaringen en inzichten. In ‘De vrouw bestaat niet’ relativeert ’t Hart het feminisme door fenomenen die het feminisme typeren te analyseren. Pippie Langkous, de koningin, Indira Ghandi, Krijnie Baks (de koningin van de straat). Margareth Thatcher: allen dominante vrouwen die sullige, trouwhartige, goedaardige mannen vaak de baas zijn. Jongens zijn in het onderwijs- en zorggebied vaak benadeeld tegenover gepriviligieerde vrouwen/meisjes, hoewel ze fysiek iets  sterker zijn. Dat niet alle feministen op ’t Harts boek, dat zes drukken scoorde in zes maanden, zaten te wachten moge duidelijk zijn.

’t Hart toont aan dat feministische auteurs, zonder uitzondering afkomstig uit de betere milieus, hun stelligheden (over huilgedrag, conditionering, rolpatronen, cultuur <-> natuur, opvoeding, jeugdliteratuur, enz.)  baseren op ongefundeerde en onbewezen aannames. Zijn tegenwerpingen zijn dan weer gestoeld op zijn privé-ervaringen, maar dan wel ondersteund door een keur aan literatuur.

’t Hart wijdt een hoofdstukje aan het fenomeen mannenhaat en vrouwelijke genieën, de boven- of ondervertegenwoordiging van vrouwen in literatuur, muziek, beeldende kunst. Vooral onder componisten zijn er weinig vrouwen tot de top doorgedrongen hoewel er veel vrouwelijke componisten zijn. Hetzelfde geldt voor koks: heel vel vrouwen koken maar sterrenkoks zijn bijna allen mannen.

Smakelijk verhaalt ’t Hart van ongelijke kansen tussen m/v in (zwaar lichamelijk) werk, militaire dienst, salariëring, seksisme op universiteiten. Voor een club biologen gaf ’t Hart voor ’t eerst een lezing met de naam ‘De vrouw bestaat niet’, iets wat wel wat reuring veroorzaakte. Een heel hoofdstuk gaat over ‘De zwembadmentaliteit’ van Andreas Burnier en Anja Meulenbelts ‘De schaamte voorbij’ een boek dat ’t Hart vergelijkt met een boek van Henk van der Meyden: Privégeheimen. Ook interessant is het deel over feminisme als religie, beide met de drang tot zending en missie.

Heel persoonlijk wordt het wanneer ’t Hart schrijft dat hij vanaf zijn achtste heeft gehunkerd naar geslachtsverandering, maar dat hij dat door te schrijven op de achtergrond heeft weten te dringen.

Maarten ’t Hart 18 ‘De zaterdagvliegers’ (1981)

Een verhalenboek, deze keer met 12 (meest) jeugdverhalen. Na ruim 42 jaar herinner ik me het verhaal ‘Het longvolume’ tot in detail, weergaloos voor beginnende docenten, ik las het vroeger in elke klas voor. Verder veel interessante, mooie, onderwijsgerelateerde verhalen.

  • Het brandende braambos: een meisje, Esther, wil met M nadoen wat haar zus en vriendje doen en probeert de jonge M tot zoenen en neuken te krijgen, maar M bidt liever en probeert haar te bekeren en een plasserd bij haar naar binnen brengen?
  • Velasques Keurkorps Major: M krijgt sigarenbandjes van een ’s avonds voorbij wandelende meneer en M is blij dat de meneer door een goede daad te verrichten behouden zal blijven voor het hellevuur. Na keelkanker sterft de man.
  • Het stilleven: M’s vader maakt zich druk over een schilderij, een stilleven, dat hij mogelijk krijgt. Op de begraafplaats is een man die gelooft dat zijn vrouw ’s nachts zal opstaan. Het gevreesde stilleven wordt een schilderij van een boerderij.
  • Een nachtgezicht: over een man die twee keer ’s jaars in een GGZ wordt opgenomen omdat zijn vrouw niet wil seksen, een verhaal met schitterende bijbelse zijpaden.
  • De versnijdenis: een beginnende biologiedocent worstelt met orde houden en stelt het lesbegin uit door lang te bidden: schitterend verhaal over voortgezet onderwijs.
  • Het longvolume: over orde houden in het v.o.. De leraar bio behandelt enkel nog alle soorten bevruchtingswijzen om de klas stil te houden en daarna mat hij de grootste druktemakers af door ze longvolumeproeven te laten doen. Meesterlijk verhaal.
  • Zondagavondslang: de bioloog wordt gegijzeld door een naar achteraf blijkt niet giftige slang die door de ratten wordt opgegeten.
  • De waterstaafwants: bij een eerstejaars biologie-excursie raakt de docent onder de indruk van een studente; zij blijft als enige over en ze vinden de waterstaafwants .
  • Onder de witte knop: een bekende bioloog/auteur wordt overstelpt met interviewverzoeken die de start van een nieuwe roman vertragen.
  • De eerste lichting: de artiekelenauteur heeft de verkeerde brief in de verkeerde brievenbusgleuf gegooid en wacht de hele middag op de lichting. Vergeefs.
  • Het Muiderslot: een muskusratvanger die van muskusraten houdt en een bioloog gaan op pad, gevolgd door een radioreporter.
  • De zaterdagvliegers: over duivenhouders, zaterdag- en zondagvliegers, die een centje bijverdienen door erwten te selecteren op slechte. Japie, een duivenmelker sterft op het dak als hij wacht op terugkerende duiven.

Maarten ’t Hart 17  ‘De droomkoningin’ (1980)

Tijdens een avondwandeling naar huis via een volkstuincomplex probeert de steeds verdwalende musicologiestudent / bakkerszoon Metten Anker zich alle vrouwen/meisjes die het herdenken waard zijn, naar wie hij onstilbaar en onheilspellend heeft verlangd op te sommen. Angela, baker tante Riekje, partner violiste Renske, domineesdochter Heiltje, oma Witsenburg, zijn schooljuf, zijn moeder, zijn zuster. Hij ontmoet een vrouw op een volkstuin en Irene de havenmeesterdochter.

In het 2e deel van het boek beschrijft ’t Hart hoe Metten en Renske bij een muziekschoolconcert in contact raken en hoe hij via een list haar adres achterhaalt en zich aanbiedt samen muziek te maken, ook Renske is vol van Bach. Terwijl ik lees beluister ik de door ’t Hart genoemde cantates, bijvoorbeeld het prachtige ‘Schlummert ein, ihr matten Augen’. Metten voelt zich inferieur aan Renske en uit dat onhandig genoeg, ook.

Het woord droomkoningin komt voor als Metten aan Renske vertelt over de tweede vrouw van Bach. Vol humor wordt de kennismakingsperiode met Renske, later ook een veel dromende koningin genoemd, beschreven en het eerste bezoek aan haar ouders, vreselijke typen die hun dochter opzadelen met een geprojecteerde onvervulbare kinderwens.

12,5 jaar getrouwd zijn Metten en Renske in deel drie. Metten ontmoet Angela bij een Haydn-concertje en wordt zowel aangetrokken als afgestoten. Ze bespreken bij een etentje de metafoor van de muziek, een passacaglia boordevol herhalingen die het leven verbeeldt. Openhartig spreken ze over het huwelijk, muziek, een kinderloos leven. Bij haar thuis musiceren ze samen en later ontstaat er een soort worsteling waarbij ze elkaar zoenen en zelfs in bed belanden, waar ze hun onalledaagse conversatie voortzetten. Tot vrijen komt het niet. Wel is Angela onder de indruk van Mettens zweetgeur.

Metten vervolgt zijn wandeling langs de volkstuinen en overdenkt zijn verhouding(en) tot vrouwen. Als hij thuiskomt hoort hij van Renske dat ze gedroomd heeft dat Metten een nachtelijke wandeling met een vrouw zou maken.

Het boek is doordesemd met Bach, natuurobservaties, religieuze dwanggedachten en gedachten over (relaties met) vrouwen.

Maarten ’t Hart 16  ‘De aansprekers’ (1979)

Eén van ’t Harts bekendste. Ik was 24 toen ik dit boek las: autobiografisch en een soort ode aan, monument voor ’t Harts vader die op vroeg overleed. In twaalf hoofdstukken beschrijft Maarten ’t Hart de aangekondigde dood van zijn vader. Elk hf beslaat een verhaal waarin de dood ad orde komt..

  1. In het eerste hf is sprake van tijdverdichting want een groot deel beschrijft het richting water glijden van de hoofdpersoon. Een meerpaal brengt redding.
  2. Met Hanneke op vakantie in Drenthe krijgt Maarten te horen dat zijn vader de volgende dag geopereerd wordt. Op ziekenbezoek hoort hij van de maagoperatie.
  3. Op ’t kerkhof ziet M dat een vogelaar door de politie wordt gesnapt. Op bezoek in het ziekenhuis ziet hij dat de operatie kort geduurd heeft: een open-dichtje?
  4. Van de specialist hoort M dat zijn vader ongeneeslijke alvleesklierkanker heeft en nog een ½ jaar te leven heeft. Hij vertelt ’t hem niet en zoekt steun in de muziek en poëzie, o.a. in ‘Joun’ van Obe Postma.
  5. M bezoekt nog een x de begraafplaats, nu zijn vader nog leeft.
  6. M maakt ruzie met een oude om brood bedelende man en beseft dat zijn boosheid  voortkomt uit de woede om zijn stervende vader. Op advies gaat hij met Hanneke op reis naar Zwitserland waar hij een doodlopend voetenspoor aantreft.
  7. M’s vader probeert op de begraafplaats een man die zelfmoord wil plegen te weerhouden van zijn plan.
  8. Op vakantie in Zwitserland is M er getuige van een helicopter een dode jongen uit t water vist.
  9. M helpt een dag met het ruimen van een 100 jaar oud graf en krijgt een botje.
  10. Om Leidens ontzet te ontvluchten wil M een dag helpen bladeren opruimen op de begraafplaats.
  11. De kleine M gaat wandelend en met deze en gene een praatje makend, naar de tuin van zijn vader en beeldt zich in hoe hij God zal herkennen.
  12. M wordt bij een congres weggeroepen: zijn vader is opgenomen. Na enkele dagen sterft zijn vader in het bijzijn van M.

Maarten ’t Hart 15  ‘Ongewenste zeereis, Essays – al dan niet autobiografisch’ (1979)

In vier delen: Vrouwen en discriminatie, Biologie, Schrijvers en dichters, Reizen.

I ’t Hart put zich uit in (cliché)beschrijvingen in de literatuur van vrouwen als sensuele verleidster, representant van de duivel, huisbakken, kuise echtgenote, dominerende moeder; alle zowel treurig en uitzichtloos als interessant, verrassend en opwindend en heel vaak dapperder, taaier en gewiekster dan mannen. En ‘t Hartiaans tot op het bot wordt zijn door zijn moeder gedomineerde jeugd beschreven en de supranormale prikkelversterking door make-up, met verklarende uitstapjes naar de dieren. En mannen. Dat ’t Hart vrouwen geringschattend behandelt kan je niet zeggen, wel als ze onzin verkopen of onwaarheden debiteren.

II De verhalen ‘De dorstige minnaar’ en ‘De vloekende dievegge’ kennen we al uit de Salamander-pocket ‘De dorstige minnaar’.  Het eerste verhaal, ‘De bijtende scheerkwast’  beschrijft het Madame-Tussaud-gedrag van nijlratten. ‘De onzichtbare schreeuwer’ gaat over dwerg-, wimper-, water-, veld-, huis-, en bosspitsmuizen. Wolfskinderen gaat over (het onwaarschijnlijke van beschreven) kinderen die in de natuur bij dieren en dus sociaal gedepriveerd opgroeien.

III Dat ’t Hart naast een veelschrijver een veellezer is weten we. What’s more: hij schrijft over zijn leesavonturen. Voorbij komen: Svevo, Kaváfis, Tolstoj, Trollope, Galdós, Clarke, Leopardi, Gontsjarow, Raabe, Gotthelf, Vestdijk en Conrad. Niet zelden analyseert hij alle werk van de auteur en zoekt hij naar verbanden in Nederland of België.

IV ‘reizen’, het mooiste deel. Liefdevol schrijft ’t Hart over zijn jeugd en dat zijn vader een moestuin ‘buitenland’ had genoemd van waaruit groenten naar Nederland werden gesmokkeld. Ook prachtige herinneringen aan badrituelen. Later komen wandelvakanties in Berner Oberland, in beeld. Vervolgens acht fietsverhalen, o.a. een fietstocht met Maarten Biesheuvel en Anton Korteweg en gesprekken en observaties over literatuur, heimwee, het platteland, natuur, feminisme. De fietstochten zijn het summum van vakantievieren. En tenslotte ‘Ongewenste zeereis’ dat ook al in ‘De dorstige minnaar’ stond.

Maarten ’t Hart 14  ‘A study of short term behaviour cycle’ (1978)

Het proefschrift van Maarten ’t Hart, mijn meest speciale publicatie van de meester is genaamd: ‘A study of short term behaviour cycle’, een ethologische studie naar het gedrag van de driedoornstekelbaars, compleet met een lijst van vijftien stellingen.

Het boek is geschreven in het Engels en voorzien van talloze grafieken over sluipgedrag, baltsgedrag, nestmethoden, kuitrijpe wijfjes, zigzaggen, sidderen en meer.

Dat diergedrag eye-openers voor menselijk gedrag kan opleveren is algemeen bekend. Minder bekend is dat kleine visjes als de mannelijke stekelbaars, geleerd kan worden door hoepeltjes te zwemmen door hem gedurende tien seconden een baltsend vrouwtje te tonen. Ook kun je hem leren in een staaf te bijten als hij tien seconden een rivaal te zien krijgt, maar daar weer niet in slaagt bij het zien van een baltsend vrouwtje.

De vijftien stellingen gaan over het proefschriftonderwerp, muziek van Chopin, Bach, boeken lezen, literatuur, de bijbel en feminisme.

‘Daar het voortplantingssucces van feministen, en in het bijzonder van de lesbische feministen, geringer is dan dat van andere vrouwen, moet worden gevreesd dat hun optreden zal leiden tot selectie ten gunste van die eigenschappen bij vrouwen die zij het felst bestrijden.

‘Het is in strijd met de uitvoeringspraktijken in de barok om bij uitvoeringen van Bach’s kerkcantates vrouwen wel te weren uit koor en solisten-koor maar niet uit het orkest.’

‘Het meest wezenlijke verschil tussen mens en dier is dat alleen de mens zowel zijn eigen soortgenoten alsook alle andere soorten, voorzover binnen zijn bereik, gevangen zet en houdt.’

Meino Smit – Naar een duurzame landbouw

Meino Smit is een zeldzame koppeling van (biologische akkerbouw)boer en wetenschappelijk onderzoeker. Die zijn er dus ook. Dat werd tijd. Geen ontevreden LTO-zwalker, Farmer Defence overaldrager, omgekeerdevlagger maar iemand die met verstand van zaken nagaat hoe het echt zit. Dat zullen de verongelijkte standaardboeren, hun organisaties, Caroline  van de Plas en Piet Adema de zwalker hem niet in dank afnemen. Leesvoer voor Wollaars/Tweebeke. Smit beschrijft een verschil tussen boerenlandbouw en ondernemerslandbouw en vraagt zich af waar de ethische en morele overwegingen in de landbouw zijn gebleven. Smit staaft zijn uitspraken met goed leesbare onderzoeken, weergegeven in duidelijke statistieken. Om hem zelf aan het woord te laten pak ik een interview met de Volkskrant uit 2021 erbij. Wat zegt Smit?

  • We hebben in Nederland vijf keer zoveel boeren nodig, minder export en groter diversiteit aan gewassen. De schrikbarend grote hoeveelheden energie opslorpende sector, verzesvoudigd sinds 1950, is veel minder productief, stabiel en zelfvoorzienend dan men ons wil laten geloven.
  • De claim dat landbouw de innovatieve, duurzame, arbeidsproductieve motor van de economie is, zoals de sector, de landbouwbladen en BBB ons willen laten geloven, klopt niet. Nee, misschien wel de meest intensieve sector, maar de arbeidsproductiviteit is sinds 1950 gedaald. De duurzaamheid is bepaald niet toegenomen. Het aantal werkers in de landbouw nam na 1950 met 80 % af. In de toelevering, vaak in het buitenland met lage lonen en onder slechte omstandigheden, verdubbelde het.
  • In Nederland kelderde het landgebruik, maar wereldwijd verdubbelde het. De productiviteit per hectare is veel minder toegenomen dan gesuggereerd.
  • Mansholt, de Green deal, het Akkoord van Parijs, alles komt voorbij. In Nederland zijn bijvoorbeeld boeren die meer dan € 150.000 aan toeslagen ontvangen, zo wordt met overheidssteun meegewerkt aan schaalvergroting.
  • Al die extra stallen, mechanisatie, mineralen en bestrijdingsmiddelen waar veel energie ingaat, hebben een enorme impact op het milieu gehad. De landbouw scheept ons op met allerlei milieu- en maatschappelijke kosten die nooit zijn meegerekend in de zo geroemde productie en exportcijfers. Bijvoorbeeld: we exporteren 95,6 miljard aan landbouw gerelateerde producten, maar we importeerden 67,1 miljard. De netto-export, voor 54 % naar West-Europese landen, is dus minder dan 30 miljard. Nog veel, maar voeden we daarmee de wereld? Nou nee.
  • Naar de rest van de wereld exporteren we vrijwel net zo veel als we er landbouwproducten uit importeren. Dus van de wereld voeden is geen sprake.
  • De energietransitie moet bestaan uit besparing en veel minder uit hernieuwbare energiebronnen.
  • Nodig is: een nieuw en duurzaam landbouwsysteem met minder transport, minimalisering van energiegebruik, minder im- en export en een 80 % kleinere veestapel. Natuur en landbouw beter integreren en meer biodiversiteit en zonder bestrijdingsmiddelen.
  • 80 % van de boeren wil best duurzamer boeren. Subsidieer boeren in de toekomst als ze voldoen aan eisen op het gebied van de inrichting van het land en de biodiversiteit.
  •                                                                                         lezen dus……

Maarten ’t Hart 13  ‘De dorstige minnaar’ (1981)

In deze Salamander pocket (een goedkope pocketboekenreeks van 1934 tot 1984) staan acht verhalen, waarvan vijf in eerdere bundels verschenen. ‘De dorstige minnaar’, ‘De vloekende dievegge’ en ‘Ongewenste zeereis’ zijn nieuw. Het eerste verhaal koppelt een oom die een perpetuum mobile wil maken aan een gedresseerd puttertje dat wordt geleerd water op te hijsen in een emmertje aan een kettinkje en dan als beloning kanarievrouwtjes mag bevruchten. Het tweede gaat over een kauwtje dat ‘sodommieters’ kan zeggen op een begraafplaats en daar twaalf jaar blijft.

‘Ongewenste zeereis’ is het langste, een verhaal van ruim 30 pagina’s. De rattendeskundige wordt  gevraagd advies te geven over de inzet van 10.000 ratten in een film van Werner Herzog. De witte laboratoriumratten moeten eerst donker geverfd worden, iets wat niet lukt. Er komen 13.000 ratten, zonder tussenstops aangevoerd uit Hongarije. Ze zijn uitgehongerd en hebben dorst. 5.000 leggen het loodje. De rattendeskundige, regisseur, acteurs, een slordig meisje en een meisje met een droevig gezicht (steeds maar weer die onbereikbare meisjes bij ’t Hart) en ratten zijn aan boord van een zeilboot; hij realiseert zich dat het een langdurige trip kan gaan worden. De opnames duren lang, de reis lijkt oneindig, verveling slaat toe en tot overmaat van ramp raakt het schip verdwaald op zee. Dan blijkt er geen licht aan boord te zijn, het is roetkoud en de golven worden hoger zodat zeeziekte toesslaat: een hachelijke rampentocht lijkt het te worden. De rattendeskundige refereert zijn ongemak aan dat van Bert Bierling, de man die in 1975 bij de treinkaping te Wijster werd gedood. Als iemand op het idee komt de filmlampen als verlichting te gebruiken wordt de tocht minder eng. Bij het zien van de Vlissingse vuurtoren keert de rust weer en stevent men af op Hellevoetsluis. De rattendeskundige beëindigt zijn samenwerking en keert naar huis terug.

Maarten ’t Hart 12  ‘Een vlucht regenwulpen’ (1978)

Zestien drukken in tien maanden; eind ’70 breekt veelschrijver ’t Hart (ik bereken dat hij één pagina daags schrijft) door met ‘Een vlucht regenwulpen’, misschien zijn bekendste, later ook verfilmde, boek. Er worden 1 miljoen van verkocht. Je leest over volwassen- en kindertijd van de hoofdpersoon. Een 30-jarige bioloog maakt voordat hij naar Bern afreist een afspraak met het zusje van Martha, de vrouw op wie hij verliefd is. In zijn solistische jeugd speelt hij, druivenkwekerszoon, vanwege een gebrek aan vriendjes, met zijn moeder. De ik-persoon wordt beheerst door dwanggedachten, bijvoorbeeld dat zijn moeders kanker te wijten is aan zijn ongelovig zijn, dat hij niet over schaduwen mag stappen, pleinangst, enz. De liefde voor Martha beheerst zijn leven, en route naar Bern in de auto praat hij tegen de afwezige zus van Martha.

Liefde, dood, god, natuur, seksualiteit, zijn werk als hoogleraar, komen voorbij. Veel hoofdstukken zijn goed als los verhaal te lezen. De eerste schooldag, de dorpsdokter die zijn amandelen knipt meteen gloeiende tang, de seizoenen en de lagereschoolperiode worden prachtig beschreven. Hoge cijfers en een gebrek aan sociaal gedrag maken dat hij geen vrienden maakt. Pesters, de militaristische meester Cordia noemt hem generaal, neemt hij te grazen. Na schooltijd krijgt hij bijles in middelbareschoolvakken. Andere leerlingen gedragen zich als halve zolen.

Als zijn moeder, kort na de dood van zijn vader, stervende is worden ze door weinig empatische ouderlingen bezocht, die zich enkel aan de bijbel kunnen en willen vastklampen. Maarten maakt zich zo kwaad dat hij ze afranselt, één gooit hij in het water. Zijn moeder sterft als er een vlucht tegenwulpen over komt, dat troost hem. Maarten gaat naar de middelbareschoolschoolreünie en ontmoet Martha, zijn grote jeugdliefde. Hij beschrijft de eerste jaren van de middelbare school en zijn diepe liefde voor Martha, een vrouw die hij steeds in andere vrouwen meent terug te zien. Hij trotseert zijn vaders woede als hij om Martha te kunnen zien, ’s zondags een andere kerk wil bezoeken.

Op reis naar Zwitserland discussieert hij onderweg met een hersenschim, de afwezige vriend Jacob, die zijn verliefdheid een neurotische 12-jaar durende aandoening noemt. In Zwitserland ziet hij voor het eerst bergen. Hij blijft maar verliefd worden op vrouwen die hem aan Martha doen denken; deze keer is het Adriënne. Tijdens een bergtocht met Adriënne en Ernst verongelukt Maarten bijna.

Maarten ’t Hart 11  ‘De som van misverstanden’ (1978)

Geen literaire essays, maar vlot geschreven beschouwingen over leeservaringen vanaf zijn vroegste jeugd. In het eerste verhaal neemt ’t Hart je mee langs alle auteurs die hem van kinds af aan geboeid hebben. Daarna volgen uitgebreide uitwerkingen van leesroutes langs Van Oudshoorn, Fontane, Trollope en meer.

Dit boek bewijst dat ’t Hart niet alleen een schrijver van formaat en een veelschrijver (ik tel al zo’n kleine 80 titels) is maar dat hij ook een veellezer is en dat al vanaf zijn vroegste jeugd. Het is altijd leuk als je zelf de door ’t Hart besproken schrijver kent of een boek van haar/hem hebt gelezen, maar echt nodig is het niet. ’t Hart heeft soms een interessant analyseuitgangspunt, bijvoorbeeld de frequentie van de woorden rood en wit bij Van Schendel.

In ‘De zeepokken van Hillenius’ leest ’t Hart ‘Tegen het vegetarisme’ en ‘Het romantisch mechaniek’ en bespreekt Hillenius’ kijk op (instinctieve verzet tegen het) instinct, de sleur, de reflex. ‘De glimwormen van Thomas Hardy’ is een bijeffect van een reis naar Engeland, naar de uitgestrekte heidevlakten waar het wemelt van o.a. glimwormen. Interessant is wat overblijft van de romans van Hardy: een skelet van toevalligheden. Onvoorstelbaar hoe ’t Hart in het werk van auteurs duikt die amper nog worden gelezen, bijv. Walter Scott. Het lijkt alsof hij alles van de schrijver van Ivanhoe leest en een analyse schrijft van Scotts literaire motieven. Hetzelfde geldt voor Selma Lagerlöf van ‘Niels Holgerssons wonderbare reis’.

Ik had nog nooit gehoord van Albert Vigoleis Thelen, maar ander dan ’t Hart laat ik het erbij, maar dat geldt ook voor Simenon voor wie ’t Hart de woorden babbelend, driestuiverromans, geen taalvirtuoos en povere intellectuele bagage gebruikt. Hoe anders dan Proust en Faulkner, de laatste twee in ‘De Som der misverstanden’.