Maarten ’t Hart ‘De Stekelbaars’ 26 (1978)

Een diermonografie. In de serie ‘Dieren dichterbij’ verschijnt in 1978 als het achtste deel ’t Harts bijdrage over de stekelbaars, één van de best onderzochte, meest raadselachtige vissen. ’t Hart focust zich op de ethologische aspecten van de driedoornige stekelbaars. Hoewel het geen studieboek is, wordt er weinig onbesproken gelaten: uiterlijk, evolutie, levenscyclus, seksualiteit en voortplanting, soorten… Ongelooflijk eigenlijk: meer dan veertig jaar bestuderen Leidse biologen het gedrag van dit visje. Werkelijk alles wordt beschreven, en met fraaie illustraties toegelicht. Stel je even voor: een lab met talloze aquaria met daarvoor biologen in opperste concentratie de gedragingen turvend en afvinkend. Daarbij maken ze gebruik van een ethogram: alle vertoonde gedragingen worden beschreven, geprotocolleerd in steekwoorden.

Het meest interessante: ’t Hart beschrijft (geslaagde) pogingen driedoornstekelbaarzen iets te leren via associatie. Twaalf jaar hield ’t Hart zich bezig met bestudering van het regelmatige ‘doorkruipgedrag’ van stekelbaarzen en schreef daarover zijn proefschrift. Mannetjes kan apart gedrag worden aangeleerd door het tonen van een kuitrijp vrouwtje. Logisch. De observaties worden weergegeven in grafieken, formules en modellen. Deze studies worden in internationale congressen besproken.

Zeer interessant is de vraag of naast klassiek conditioneren bij de stekelbaars ook (Skinneriaans) operant conditioneren mogelijk is met beloning en straf. Het antwoord is ja. Door een mannetje dat in de seksuele fase zit een kuitrijp vrouwtje te laten zijn kan hem worden geleerd in een staafje te bijten of door een 5cm grote ring te zwemmen. Wat de aanblik gedurende 10 seconden van een vrouwtje, of een agressieve mannelijke soortgenoot al niet kan veroorzaken.

Maarten ’t Hart 25 ‘Het uur tussen hond en wolf’ (1987)

Eindelijk weer eens een (autobiografische) roman (of novelle) van ’t Hart, een sleutelroman ook nog¹. Melchior, de ik-persoon, auteur van ‘Een koppel braamsluipers’, maakt bij een redactievergadering in van de krant (in Amsterdam) kennis met een aantal redactieleden, o.a. met Fred(erik) Koudvuur. Fred is iemand die overal commentaar op heeft en graag zichzelf hoort praten. De persoon Fred wordt door ’t Hart uitvergroot beschreven als een pietlut, een klager, overdrijver, opschepper, kortom een non-valeur eersteklas.

‘Een koppel bramsluipers’ verkoopt goed en de Melchior besluit van de opbrengst een huis in Amsterdam te kopen. Het wordt een huis met anti-kraakbewoners. Het wordt opgeknapt door zwartwerkende WW’ers en Fred, (creatief) vertaler met de allures van Multatuli ( ‘Ik ben Multatulli’), gaat er enkele etages bewonen. Wieneke in het souterrain kraakt de eerste etage. Fred betaalt geen, te weinig of te laat zijn huur en dat is lastig voor de zeer langkmoedige eigenaar. Aangespoord door zijn vrouw Mary vraagt Melchior om de huurpenningen, maar tevergeefs. Er komt een notaris en een deurwaarder aan te pas. Fred breekt zelfs in bij Wieneke. Hij is zo vermetel dat hij een reisbeurs voor 10.000 gulden ontvangt voor een Italiëreis als dichter terwijl hij geen gedicht op zijn naam heeft staan.

De notaris waarschuwt de Melchior voor Fred. Het is onbegrijpelijk hoeveel geduld de huiseigenaar met zijn wanpresterende huurder heeft. Ook aan met Mary gemaakte afspraken houdt Fred zich niet.er worden advocaten ingeschakeld. Melchior bezoekt wat pandjesbazen voor advies. Die maken korte metten met de huurwetgeving, huurbescherming en adviseren naar criminaliteit neigende oplossingen met bouviers, messen slijpende Turken en Zwarte Jopie.

Het is gekraakt en met de politie komt Melchior en enkele vrienden binnen, met buiten een schare dreigende krakers. Via een kort geding wordt geprobeerd Fred het huis uit te wurmen. Melchior wint.

¹ De in het boek beschreven malafide (creatief) vertaler is Hans W. Bakx, die na dit boek zijn versie ‘Midas’ tranen’ schreef.

Joost Klein ‘Albino’ (2018)

Na afloop van het muziekevenement EuroSonicNoorderSlag in Groningen wordt de popprijs uitgereikt aan Joost Klein. Nog nooit van gehoord. Totdat ik erachter kom dat hij enkele weken eerder gepresenteerd was als Nederlands deelnemer aan het Eurovisie Songfestival. Aha, die. In krantenartikelen wordt geschreven dat Klein openhartig zingt en schrijft over mentale tegenslagen en sombertes. Niet doorsnee en alledaags, voor mij interessetriggers.

Ik kom erachter dat hij een boek heeft geschreven, ‘Albino’. Ik verwacht dat de lokale boekhandel Van der Velde en de Groninger bieb in het Forum een stapel naast de kassa hebben staan. Maar nee; Van der Velde is wel in het nieuws vanwege een nare angstcultuur onder medewerkers, maar op tijd boeken inslaan, ho maar en bij Forum hebben ze amper van Joost Klein gehoord. Ik leer dat Joost Klein een Fries is. Ook in mijn familie-, kennissen- en vriendenkring, voor een deel Fries, is er niemand die het boek ‘Albino’ heeft of zelfs maar gelezen heeft. Voor mij een stimulans.

Voor € 4,20 laat ik het boek vanuit het landelijke depot overkomen. De ondertitel luidt ‘De wedernoodzaak van een herbezinning op de vraag naar de mens’. Rare taal: ‘weder’ en ‘her’ in één zin. Zelden zo’n bijzonder boek gezien. Een zeer aparte omslag (zie foto). De inhoud bestaat uit: observaties, aforismen, vragen, tegeltjeswijsheden, gedichten, fotografie, bekentenissen. Bij een gedicht raakt de pagina soms vol, maar er zijn ook bladzijdes met slechts een handvol woorden. Ik noteer: persoonlijk, gevoelig, gekweld, worsteling met dode ouders, therapie, kunstzinnig, solistisch, komisch, wrang, eenzaam. De gedichten bevallen me wel. Zijn dit aanzetten tot songteksten? vraag ik me af. In ‘regels’ schrijft Klein dat je niet praat over dit boek, maar wil je dat toch doen, lieg er dan over. In het voorwoord lezen we dat Joost door zijn vader is gestimuleerd een boek te schrijven.

 

Peter Middendorp ‘De kant van Ada’ (2024)

Het (prachtig vormgegeven) boekje (met de afmetingen van een zakreisgids) ‘De kant van Ada’ doorbladerend valt gelijk de hoeveelheid wit op. Een uiterst karig aantal woorden per pagina, gemiddeld 150, dat zijn dimensies die je bij poëzie tegenkomt. Het lijkt erop alsof de uitgever zich nog heeft verrekend met het aantal pagina’s, want aan het eind van het boek vind je nog blanco pagina’s, alsof lezers aantekeningen kwijt willen. Meer een novelle dus dan een roman. Het boek is ingenieus ingedeeld en telt 21 hoofdstukjes, met een ‘Voor’ en een ‘Na’. Het punt-leesteken  wordt spaarzaam gebruikt en het lijkt alsof er een omslag om het boek zit, die slechts een derde van  een vrouwenhoofd toont, maar dat is maar schijn. Wat ook onduidelijk is voor Ada: ben ik slachtoffer of medeschuldige?

Middendorp betoont zich een stilist van de bovenste plank: prachtige zinnen, op het poëtische af: ‘En al dat weten, van al die jaren, donderde in één klap in me neer’. Beschreven wordt de innerlijke gedachtenwereld van Ada, vrouw van Tille Storkema, de moordenaar van Rosalinde (in het echt Marianna Vaatstra). Het boek laat zich lezen als een soort vervolg van ‘Jij bent van mij’ uit 2018 waarin boer Tille Storkema centraal staat, zij het dat de vorm enorm verschilt.

‘De kant van Ada’ toont de tragiek van de vrouw achter de man achter de boer achter de moordenaar. Het boek roept veel vragen op: heeft het misbruik in Ada’s jeugd en haar lichamelijke uitverkoop aan jongens achter het fietsenhok met de daad van haar man te maken? Heeft zij een vermoeden van de moord gehad? Erger nog: ervan geweten? Wat is de (veranderende) rol van de plattelandsgemeenschap, de verdachtmakingen gericht aan het AZC in de buurt? Waarom trouwt dochter Suze met de eerste de beste (Freddy)?

De boeken ‘De kant van Ada’ en ‘Jij bent van mij’ intrigeren mij zeer omdat ik uit die streek kom. Ik ken de boerderij van Storkema (in Oudwoude). Ik ken de weg waarlangs Marianne Vaatstra werd vermoord (nabij Veenklooster). Ik ken het dorp (Kollum) waar de protesten tegen het AZC (aan de Trekweg) vorm kregen, waar de burgemeester bij een protestdemonstratie tegen immigranten, onder de tafel in het dorpshuis kroop. Van het boek is een toneelstuk in de maak.

Maarten ’t Hart 24 ‘De scheltopusik’ (2003)

In deze Bijenkorfuitgave t.g.v. de literaire boekenmaand in 2003 wordt aan de ik-persoon gevraagd een oogje te houden op de slang van de kleinzoon van een goudkustdorpsgenote, een bloedmooie vrouw met prachtige, vochtig glanzende lippen. Als hij gaat kijken is het beest ontsnapt. Het blijkt een glasslang of scheltopusik, een pantserhazelworm te zijn. De kleinzoon wil hem niet meer zodat de slang bij Leonora en haar man belandt.

Later kom Leonora bij de ik-persoon langs om haar sores te kunnen uiten. Ze vertelt dat haar man de kinderen verteld heeft dat hij niet hun echte vader is. De man lijdt aan wanen. De ik-persoon, een gescheiden bioloog, komt af en toe langs om wat op de Bechsteinpiano te spelen. De scheltopusik is weer verdwenen en in het dorp ontstaat onrust vanwege vermeende agressie van het onschuldige dier. Om de aandacht van haar mans wanen af te leiden verhindert Leonora Maartens zoektocht naar de scheltopusik, hem zoenend houdt ze hem in haar greep. Er komt een DNA-onderzoek om aan te tonen dat de kinderen wel van Abel en Leonora zijn. Na enige tijd weet de ik-persoon de scheltopusik weer te vangen.

Bedroefd vertelt Leonora dat haat man Abel ’s nachts aan een hartinfarct is overleden. Na de begrafenis eist de kleinzoon de slang op maar de ik-persoon kondigt aan ‘m in zijn natuurlijke biotoop in Kroatië te willen bevrijden.

Dit is duidelijk niet ’t Harts beste boek, of boekje, een novelle. De dialogen zijn draderig, te lang uitgesponnen er wordt veel herhaald. Wellicht een wat in te grote haast neergepend gelegenheidswerkje voor de Bijenkorf?

Maarten ’t Hart 23 ‘Het roer kan nog zesmaal om’ (1984)

In de prachtreeks Privédomein verscheen in 1984 in negen hoofdstukken ’t Harts autobiografische Het roer enz. Wil je ’t Hart goed leren kennen, lees dan dit boek. Na een fraaie beschrijving van ’t Harts (over)grootouders volgt zijn kleuter- en lagereschoolperiode. Wijsneus Maarten ligt, mijlenver voor op zijn leeftijdsgenoten en dat weet hij. Over juf Van der Meulen en meester Mollema die enthou vertelt over ketterverbrandingen en de niet aflatende strijd tegen de papen. Op het lyceum zat M veelal in jongensklasse, zodat omgang met meisjes onmogelijk was. De studie biologie in Leiden begint harkerig maar bevalt M allengs beter en hij ontwikkelt een liefde voor plantjes (determineren) en later voor het gedrag van stekelbaarzen en ratten. Uiteindelijk promoveert Maarten.

Vervolgens beschrijft ’t Hart het ontstaan van zijn liefde voor muziek en zijn werkzaamheden als bediener van de sokkenbreimachine, Maarten breide één paar per dag, slagersjongen, bakkersknecht, aardbeien- en tomatenplukker, timmerfabriekmedewerker, leraar, universiteitsmedewerker tot zelfstandig letterkundige: schrijver. Interessant is hoe we  in deze autobiografische aantekeningen onderwerpen uit zijn verhalen en romans aangekondigd zien. Tussendoor vertelt Maarten over  zijn leeshonger, soms tot vijf boeken per dag.

Dan een stuk over ’t Harts ontwikkeling als uiterst productieve schrijver van romans, korte verhalen, artikelen en recensies, vooral in de tijd dat het proefschrift niet erg vlotte. ’t Hart vergeleek zichzelf steeds met de schrijfsuccessen van J.M.A. Biesheuvel, die aanvankelijk meer succes oogstte. Ook gaat ’t Hart in op (de effecten van) recensies en lezersreacties en de contacten met vertalers. Dan een hoofdstuk over films: ernaar kijken en eraan meewerken en over de oorlog, het leger, dienstplicht en zijn afkeer van verenigingen.

’t Hart schrijft met enthousiasme en vrolijkheid over zijn jeugd. Kritische noten bewaart hij voor het hedendaagse onderwijs en dan speciaal de middenschool. Of zijn angst voor tweedeklassen met zittenblijvers en zijn ondermaatse prestaties als leraar in lastige klassen daaraan hebben bijgedragen? ’t Hart besluit met een hoofdstuk over kerkgang, dominees, catechisaties en kerkscheuringen en de invloed daarvan op verliefdheden.

Maarten ’t Hart 22 ‘De ortolaan’ (1984)

Op mijn 28e las ik boekenweekgeschenk De Ortolaan van Maarten ’t Hart. De vogel speelt in het boek een bijrol. Kernthema: een volwassen man, etholoog, getrouwd, raakt in de ban van een jongere vrouw die hij af en toe tegenkomt.

Maarten, etholoog, wordt gevraagd of hij een Belgische studente, Alma, kan huisvesten. Met haar bezoekt hij  de begraafplaats om naar vogels te luisteren en de ortolaan te zoeken. Een belangrijk gespreksonderwerp is of opvoeding en omgeving het gedrag bepalen of beïnvloeden. Hij raakt geïntrigeerd door Alma en het is alsof door haar aanwezigheid ‘alles op zijn plaats stond’.

Enkele jaren later ontmoet hij Alma weer, nu op een congres in Engeland. Alle mannelijke congresdeelnemers lijken door haar gebiologeerd en sloven zich voor haar uit. Maarten is zo van Alma onder de indruk dat hij het niet kan uitstaan als zij met andere, oudere congresgangers praat of wandelt. Bij alles wat hij doet, ziet of ruikt refereert hij aan haar. Hij neemt zelfs een nutteloze dwaaltocht door Londen voor lief, zolang zij maar bij hem is. Het boek telt veel citaten van K(ierkegaard).

Weer vijf jaar later ontmoet de ik-persoon Alma, nu in Edinburg. Ze is inmiddels getrouwd, maar de sensatie voor Maarten is gelijk: ze betovert hem, hoewel ze een té geprononceerd profiel, een té tere huid, té uitstekende jukbeenderen en té scherpe trekken heeft. Ze ontmoeten elkaar toevallig bij een ochtendwandeling, zij staat op een klip en durft niet verder. Maarten redt haar ternauwernood. Op het congres wendt zij zich van hem af. Tegen het eind van het congres komen ze weer nader tot elkaar.

Weer jaren later, nu voor de 4e keer, ontmoet Maarten Alma bij een congres in Duitsland. Op Alma’s vraag wie (filosoof) Adorno, de naamgever van de universiteit was, citeert Maarten Adorno’s uitspraak over bezet zijn, omdat er al een relatie bestaat die nieuwe uitsluit. Ze discussiëren over Darwin, Dawkins en meer. Later droomt Maarten zelfs van de onbereikbare Alma. Al wandelend komt hij een man tegen die dode vogels, die tegen het hoge Uni-gebouw waren gevlogen, opraapt. Maarten koopt voor 2 Mrk het kleinste vogeltje, een ortolaan, dat hij de volgende dag bij het afscheid uit zijn broekzak vist en Alma aanbiedt.

 

 

 

Tom Ysewijn – Alleen door Afrika, de opzienbarende reis van Kazimierz Nowak

Met mijn SpaakMasters fietsgroepje van Winsum noordwaarts fietsend in een striemende, koude regen achter een fietsmaat zonder spatbord, zodat kleiresten mijn bril teisteren en ik constant kleikorrels vermengd met koemest in mijn speeksel proef, denk ik aan het boek dat ik aan het lezen ben: ‘Alleen door Afrika’ over de Poolse schrijver/fietser/fotograaf/ontdekkingsreiziger Kazimierz Nowak, te boek gesteld door Tom Ysewijn en uitgegeven door uitgeverij Sterck & De Vreese¹.

Ongelooflijk hoeveel tegenslag een mens kan verdragen, is mijn eerste gedachte na het lezen van Alleen door Afrika. Nowaks fietsreis van Rome naar Tripoli naar Zuid Afrika en weer terug naar Algiers, Noord-Algerije is een aaneenschakeling van tegenslagen. Acht lekke banden per dag, ondoordringbare natuur, onbegaanbare paden, wilde dieren, malaria, kinine-, water- en voedseltekort, te hoge visumkosten, ontelbare kapotte spaken, criminele douaniers, bedorven drinkwater, insecten in broodmeel, stormen, koloniale wanpraktijken, zieke dromedarissen, schorpioenen, nijlpaarden, gieren, steenkoude nachten, loeihete zon, dagen aaneen rul zand, 60 kilo bagage, versleten kleding en meer. Zijn familie op verre afstand. Ontberingen in overvloed. Soms neemt Nowak een ander vervoermiddel. Zo huurt hij een dromedaris, koopt een paard, een boot, of loopt hij hele stukken.

Maar ook schrijft Nowak in zijn notities naar huis over de betoverende natuur, de prachtige flora en fauna, een peilloze sterrenhemel en een rugzak vol ervaringen die hij niet had willen missen.

De door Nowak beschreven barre tocht door Afrika duurde meer dan vijf jaren (van 1931 – 1936).  Zijn doel was onderweg een reisverslag te schrijven en foto’s te maken en die naar huis te sturen waarna zijn vrouw het materiaal door zou verkopen aan kranten en tijdschriften. Dat is gelukt. Nowak maakte meer dan 10.000 foto’s.

Opvallend: naarmate zijn reis vordert schept Nowak er genoegen in ’s nachts in zijn primitieve tentje te overnachten en wijst hij aangeboden overnachtingsgelegenheden af. Nowak schrijft ongefilterd over de soms schrijnende man-vrouwverhoudingen. Hij heeft een open oog voor de pracht van het continent, maar ook voor de talloze keerzijdes. Aan het eind voelt de reiziger een immens verlies. Een jaar na thuiskomst overlijdt de schrijver/fietser/fotograaf.

Wat een boeiend boek, een boek waarin je je echt helemaal kan verliezen, telkens weer benieuwd naar welke tegenslagen op de volgende pagina worden onthuld: leesvoer voor elke fietser die weleens tegenwind heeft…

¹Of het haastwerk was, wie weet. Zeker is dat uitgeverij S&DV iets te weinig aandacht heeft besteed aan de tekstcorrectie. Enkele handenvol haren in de soep ontsieren het verder prachtig vormgegeven boek, maar ik neem, Nowak indachtig, de imperfecties voor lief.

Maarten ’t Hart 21 ‘Het eeuwige moment’ (1983)

In het titelverhaal analyseert ’t Hart wat en hoe schrijvers als Hotz, Svevo, Vestdijk, De Vries e.a. als ‘het eeuwige moment’, de illusie van iets dat eeuwig duurt, verwoordden. Hoe, door wie en hoe vaak (100 x in 100.000 gedichten) muziek in poëzie wordt beschreven toont ’t Harts grenzeloze belezenheid. Volgens Jeroen brouwers zou ’t Hart 600 woorden/minuut lezen. ’t Hart, liefhebber van Vestdijk, analyseert of en hoeveel (muziekliefhebber) Vestdijk over muziek schrijft in zijn romans, daarbij maakt hij ook nog een verschil tussen soorten muziek: kerkmuziek, vocaal, instrumentaal. Houd je van Vestdijk noch Mozart dan is ’t Harts analyse van Vestrdijks opvattingen, minutieus, meticuleus, over Mozart een harde noot.

In de serie verhalen over literatuur is ’t Hart weer lekker op dreef. In Emily Brontë ontdekt ’t Hart een romantisch, gepassioneerd genie met een mathematische inslag. Bijzondere berekeningen zouden de sleutel voor begrip van Wuthering Heights vormen. Het lijkt erop dat ’t Hart naar Daanje verwijst als hij stelt dat Brontë gehoopt heeft op lezers die bereid zijn over elk detail na te denken. Symbolisme van het incest motief, omgekeerde herhaalde motieven: ’t Hart gaat maar door.

Van Charles Dickens, van wie ’t Hart alle 14,5 romans heeft gelezen (en sommige herlezen) beschrijft ’t Hart, na David Copperfield (900 pagina’s) in enkele dagen te hebben herlezen, zijn humor, de typische namen in zijn roman , de aanschouwelijkheid van het proza, de metaforen, zijn humor en het grote aantal personages per boek (90 in Martin Chuzzlewit); sommige passages zijn als gedichten die men wel 100 maal lezen kan. En passant noemt ’t Hart wat Karel van het Reve en Bomans over Dickens zeiden.

In de afdeling dagboeken komt Kierkegaard aanbod. De 7.000 aantekeningen die na zijn dood aan verschillende personen werden toevertrouwd leidden tot 20 delen dagboeken. Zo erg was ’t Hart onder de indruk van Kierkegaard dat hij het eerste boek van K dat jij onder ogen kreeg 12 keer herlas. Het hielp hem bij zijn geloofsverlies. Om K in zijn moedertaal te kunnen lezen, is ’t Hart zelfs Deens gaan leren.

Van Södeberg had ‘t Hart in 1970 nog nooit gehoord, maar na drie bladzijden in Dokter Glas gelezen te hebben wist hij al dat hij alles van S wilde lezen en weten. Via een analyse van de overeenkomsten tussen kerkscheuringen, soortvorming in de evolutie en het ontstaan van nieuwe literaire genres, komt ’t Hart uit bij Darwin en (het grote aantal vrouwelijke schrijvers van) de misdaadroman. ’t Hart pleit voor opheffing van de scheiding tussen misdaad- en gewone roman. Na essays over Highsmith en Canetti weidt ’t Hart lekker uit over de vraag ‘Waarom schrijft u?’

Maarten ’t Hart 20 ‘De droomkoningin’ (1983)

Weer eens iets anders van ’t Hart: een thriller. De hoofdpersoon, farmacoloog Thomas Kuyper, gaat, smoorverliefd, op kroegentocht met een vrouw, Jenny Fortuyn, die later wordt vermist. Rechercheur Joost Lambert en Krijn Meuldijk doen onderzoek, ook bij de verdachte en zijn vrouw Leonie, die vooralsnog niets weet van het onderzoek, thuis. In bijzinnen schetst ’t Hart zijn wereldbeeld en komen bekende thema’s voorbij als (on)gewenste kinderloosheid, natuurobservaties, dromen, verleidelijke vrouwen voorbij, rattenonderzoek en kannibalisme bij ratten, maatschappijkritiek, subsidiebeleid bij wetenschappelijk onderzoek. Uiteindelijk wordt de verdacht opgesloten, alles wijst in zijn richting.

Thomas (vanuit de cel) en Leonie beginnen brieven te schrijven. T vertelt van zijn fascinatie voor Jenny de biebmedewerkster en Leonie vertelt over het onderzoek. Er is een vermoeden dat de ratten de vermiste vrouw hebben opgepeuzeld, iets wat Thomas weerspreekt.

Leonie beschrijft in haar dagboek hoe ze Thomas’ gangen nagaat en met mensen spreekt die Jenny goed kenden. Het kinderwensthema komt prominent naar voren. Ook gaat ze naar een vrouwenhuis waar over het vrouwelijk orgasme wordt gediscussieerd, ze probeert zich Jenny’s gedrag voor te stellen. Steeds meer kruipt Leonie in de rechercheursrol en onderzoekt ze wat er mogelijk gebeurd is, in het lab ziet ze zeekoeien op sterk water. Zijstraat: de mogelijkheid dat het lijk, diepgevroren, in flinters wordt gesneden en weggemoffeld doet denken aan het verhaal ‘Gevederde vrienden’ van Jan Wolkers.

Thomas is rustig bij het proces. Er blijkt weinig tot geen concreet bewijs tegen hem te zijn en hij wordt vrijgelaten. De vermoorde vrouw in een fles op alcohol is niet Jenny maar een andere vrouw. Leonie is uiteindelijk gerustgesteld als blijkt dat Thomas niet met Jenny naar bed is gegaan, hoewel hij dat wel had gewild. Als in een echte detective lopen er allerlei draden door elkaar en maken het boek een goed gewrocht geheel. ’t Hart schreef er drie jaren aan.