Maarten ’t Hart 10  ‘Laatste zomernacht’ (1977)

94 pagina’s zonder hoofdstukindeling, gedrukt op 100 grams houtvrij papier; een fraaie, kleine uitgave. Anton, Ingeborg, Pieter, Jacob, Marijke en George de ik-persoon zijn met 16 studenten, waaronder een schizofrene grassengek, op biologie- excursie op zoek naar vuurbuiken. Vlinderfanaten, waterdriebladaanbidders, vuurbuikzoekers. Het spel kan beginnen.

Heerlijke thematiek: vrouwen die verliefd worden uit medelijden, een aan Hoofse liefde lijdende hoofdpersoon voor wie een steelse blik al bijzonder betekenisvol is, een nachtelijke natuurwandeling over een pad langs een elzenbroekbos, allen met een scherp oog voor kranswieren, vuurbuiken, een bosrietzanger, pijlkruid, beekpunge en meer, bijvoorbeeld de welriekende nachtorchis.

George heeft steeds een gevoel van kalmte in de buikholte en herinneringen aan vroeger, thuis, Maassluis. Voor ’t eerst een ’t Hart met zinnen die naar binnen zijn gericht. ‘… het was alsof mijn ik, dat je toch altijd in je hoofd lokaliseert, zich tijdelijk naar omlaag verplaatste, want mijn hoofd was alleen nog maar reukorgaan.’ Een voorzichtige kus op de wang, is de aanzet tot verandering.

George balanceert tussen twee vrouwen: Marijke en Ingeborg. De balanceeract wordt verbeeld door een wiebelig pontje dat heen en weer wordt getrokken, met onophoudelijke twijfel tot gevolg: naar rechts, naar links, naar voren of achteren? Met Ingeborg (bijna dezelfde letters als George) doet George een wedstrijdje, wie kan de padjes het verst laten springen? Nog een metafoor naast de bewegende pont is de schaduw die de werkelijkheid al dan niet aan het oog onttrekt.

Maarten ’t Hart 9  ‘Mammoet op zondag’ (1977)

 Achttien smakelijke korte verhalen, zes drukken. Binnen het thema heimwee naar de kindertijd zeer gevarieerde onderwerpen: een voorbij Maassluis varende mammoettanker, een jongen die verliefd is op de sokkenstopster van de schoenenwinkelier, een voddenman die hoopt spreker te zijn bij een begrafenis van een dorpsgenoot. Mooie dorpsverhalen uit de vorige eeuw, doorspekt met Maarten’tHartiania. Lekkere spotternijen over elkaar de tent uitvechtende doodgravers die op weg naar het 100e lijk in één jaar elkaars doden door elkaar husselen. Over vredelievende jagers en agressieve vegetariërs. Een van de mooiste: een vrouw heeft een verwilderde rat die de auteur van een rattenboek even moet vangen.

Verhalen over alles verzengende, peilloos diepe, onmogelijke verliefdheden van een docent biologie en een studente, over Maarten Biesheuvel en een Amerikaanse spreker. Voor het eerst komt de naam Hanneke (’t Harts vrouw) om de hoek kijken en de Alpen als favoriet wandelgebied, waar de ik-persoon op twee kleine kinderen moet passen. In Rat op rum moet de rattenboekauteur in een verzekeringskwestie bepalen waar een rat in 60.000 l rum is geraakt: prachtig. Ook komt ’t Harts weerzin tegen kantoren en vergaderen naar voren in een surrealistisch Kafkaësk verhaal over een dwaaltocht in een kantoorgebouw op zoek naar de juiste vergaderkamer. Opvallend is dat deze verhalenbundel eindigt met het in 1976 apart uitgegeven Avondwandeling.

Maarten ’t Hart 8  ‘Verlovingstijd’ (2009)

Bij het (her)lezen van dit boek denk ik enkele keren: oei, niet ’t Harts beste. Het boek ademt historie, met Maassluis eind veertiger jaren. De eerste hoofdstukken zijn zonder uitzondering alle als los kort verhaal te lezen. Muziek, schoolmeesters met losse handjes die niet terug hebben van een leerling die, zich baserend op de concordantie van Trommius, aangeeft dat nergens in de bijbel staat dat je bij het bidden de ogen gesloten en de handen gevouwen moet hebben, oude beroepen (een moffelinrichting), straten die ‘’t Paard zijn Bek’ heten; van alles komt voorbij. Het begin wordt verteld vanuit het moederperspectief. De hoofdpersonen zijn twee jongens: de ik-persoon (zoon van een rioolwerker) en Jouri, zoon van een fietsenhersteller die fout was in W.O.II. Beiden kunnen leren als de beste en blinken uit op school. Later komen ze elkaar weer tegen als ze studeren.

Het boek begint traag, maar wint allengs aan doorleeszin. Of ze nu Hebe, Ans, Wilma, Frederica, Julia of Katja heten, alle meisjes in de lagere- en middelbareschooltijd verkiezen Jouri boven de ik-persoon. Het mooiste meisje van de klas klopt zelfs bij de ik-persoon aan om advies. Duidelijk wordt dan dat Jouri pas interesse in het meisje krijgt als de ik-persoon soort van verkering met haar krijgt. Zijn fascinatie voor kunstnagels, sexy kleding en make-up blijft onveranderd.

Dit spel van aantrekken, loslaten, twijfelen en jaloers verwijderen gaat maar door en door en door, opgetuigd met de typische Maarten’tHartiaanse elementen: natuurobservaties, muziek, verlangen zich in vrouwenkleren te hullen, make-up-fetisjisme, religieuze gekkigheden, studie- en arbeidszin, verheerlijking van de geboortestreek, enz . Op het eind van het boek verandert er iets en ontstaat er een welhaast on-Maarten’tHartiaanse situatie. Er ontvouwt zich een seksuele verhouding tussen de docent-ik-persoon en studente Lorna en wordt er schaamtelozer gevrijd als krolse katten waarbij de bronst vleugels kreeg onder de muziek uit Béatrice et Bénédict, van, nee deze keer niet Bach of Bruckner, maar van Berlioz. Als de dialogen iets minder uitgesponnen waren, zou het boek aan kracht winnen. Aan het eind komt de uitleg van Jouri en daarna komen we weer bij de moeder terug.

Maarten ’t Hart 7 ‘Avondwandeling’ (1976)

Avondwandeling is een van de bijzonderste, want kleinste, uitgaven van Maarten ’t Hart: een kort verhaal dat als boekje van 41 pagina’s werd uitgegeven door BZZTôH in 1976. Het onderwerp is (herinneringen aan) ontmoetingen of relaties met vrouwen. De ik-persoon maakt in Leiden een avondwandeling op zoek naar een bosuil. Of is het de behoefte om te dwalen? De hoop op een ontmoeting met een meisje? Op een terras biedt een vouw hem een nummertje aan voor vijftig gulden. Iets verder wordt hij uitgescholden voor kale. Als hij een orgel hoort herinnert hij zich een meisje uit Maassluis. Meer bijzondere ontmoetingen volgen, waaronder met een vrouw die hem beschuldigt van aanranding, waarvan hij door een getuige wordt vrijgesproken. Het boekje eindigt met een droom aan zijn moeder, die hem aankijkt met afkeer.

Rob Stoker – Olaf

‘Olaf’ (uitgegeven door Kleine Uil, € 17,50)  is een echt opa-kleinzoon voorleesboek. Sterke, stoere mannen die graag samenwerken en die tobben over een permanent soep kokende oma met beginnende dementie.

Stoker heeft dit keer gekozen voor een crowdfundingactie en ik begrijp dat die snel volliep zodat het boek gedrukt kon worden. Dat is goed gelukt: een stevig gebonden mooi boek met bijzonder gave illustraties van Tom Beijering, de grootste zelfs in kleur. Zeer aardige details: de in rood gedrukte hoofdstuktitels en de lichtgroene paginanummering. Daar is veel aandacht en tijd aan besteed. De uitgever doet er goed aan bij een tweede druk de tekst nog een keer tegen het licht te houden. 

Olaf is een tienjarige jongen die, bijgestaan door zijn opa, zeven moeilijke opdrachten moet vervullen om zo de vurig gewenste ‘blokker’ te verkrijgen waarmee het dementieproces van oma gestopt zou kunnen worden. De variatie in sprookjesachtige opdrachten, Olaf moet op zoek naar vloekgras, een krokodillentraan, noorderlicht in een potje en meer, toont Stokers grenzeloze fantasie. Olaf moet, steeds beginnend vanuit een gat in de tuin bij opa en oma, een ondergrondse hut, lopend door een gangenstelsel, één van de zeven deuren binnentreden, waarna hij in een geheel andere wereld terechtkomt. Hij ontmoet een drietal wezens met een bijzonder postuur en uiterlijk. Maar goed dat hij zijn, van oma gekregen, zakmes bij zich heeft. De jongens/mannen-avonturen kunnen beginnen.

Lezers die ingevoerd zijn in de jeugdliteratuur herkennen onmiddellijk gelijkenissen met bestaande jeugdboeken. In ‘Koning van Katoren’ van Jan Terlouw moet Stach ook zeven taken vervullen. Anders dan bij de maatschappelijk angehauchte opdrachten van Stach, zijn die van Olaf fantasievol en sprookjesachtig. Kijk eens naar de illustraties van J. M. Verburg in ‘Tom Tippelaar’ van A. M. G. Schmidt. Heeft Tom Tippelaar aparte, extra grote oren, op de tekeningen van Tom Beijering kijk je ook extra aandachtig naar de bijzondere fysionomie van Olafs gezicht en profil.

het boek is opgedragen aan Kim. Mooi!

 

 

Tommy Wieringa – Nirwana

In 80 hoofdstukken schrijft Tommy Wieringa ‘Nirwana’: een intrigerende, spannende familie-, (eeneiige)tweeling- of driegeneratieroman over zonde, boete en inkeer. Een centraal onderliggend thema is het allesverzengende ‘vuur’, dat door de roman kringelt als vlammen in een openhaard. Hoofdpersonen: tweeling Hugo (snob, parvenu, beeldend kunstenaar) en (fucking psychopaat) Willem (de veroveraar), die de Boreas bouwt, het grootste schip ter wereld, een supercatamaran van twee tankers. De karakters van Hugo en Willem vormen, als een menselijke catamaran, samen één complex borrelend, explosief geheel, dat Wieringa in Groningen ‘das Doppelgängermotief’ noemt. Dan pake Willem Adema die zwijgend een toespraak houdt. Geestelijk beperkte tante Geertje die wordt weggestopt in een tehuis, pleegmoeder Beth en schrijver Tommy Wieringa. Voor mij het eerste boek waarin de auteur zo prominent met naam optreedt als romanpersonage. Tommy en Hugo hebben dezelfde pleegmoeder, Beth Wiel.

Na de eerste 100 pagina’s krijg ik een sterk déjà-vu gevoel, vanwege soortgelijke thema’s in eerder gelezen boeken. Bijvoorbeeld het kunstenaarsmilieu in ‘Zwarte Schuur’ van Oek de Jong. ‘Otmars Zonen’ van Peter Buwalda vanwege het moeizame geploeter met een complex onderzoek naar de olie-business en bij kraakheldere en veel leesbaarder Wieringa naar het foute gedrag van pake Adema. Een jeugdzonde, misstap, onbezonnenheid in W.O.II, in 1943 rechtgezet (?) door in het verzet te gaan. Dan zie ik Munninkhofs familiekroniek ‘De Stamhouder’, vanwege het generatiethema en het onderzoek naar fouter dan foute familiedraden in W.O.II. Uit Willem Frederik Hermans ‘De donkere kamer van Damokles’ de vergelijkbare tegenstelling Dorbeck – Osewoudt en Ilja Leonard Pfeijffer vanwege ‘Alkibiades’, bij Wieringa Alcibiades, de Atheense generaal die ‘van kant wisselde’ en natuurlijk Maarten ’t Hart vanwege het woord jacobsladder op p. 94 naar ’t Harts gelijknamige roman.

Nirwana is een leerzaam boek; nu ken ik de woorden raphe, saisine, bathyscaaf, ectoplasma, paroxisme, en cenotaaf. Schrijver Wieringa heeft zich in de zes jaar werken aan Nirwana verdiept in archeologie, geologie, esoterie, politiek, klimatologie, drie generaties geschiedenis en meer.

Als noorderling volgt een feest der (noordelijke) herkenning. Wieringa, die in Diever naar de middelbare school ging, noemt Nieuw-Balinge, Sleen, Mantingerzand en Valthermond, een Drentse streek die de achterbuurt van het land wordt genoemd, met van oudsher boeven en uitvallers. Drenten zijn mannen met grote handen en geboende gezichten. Huisbaas Beuving wil koud na de dood van zijn huurster Beth nog even snel € 1.300,- innen. Hopelijk herkennen de geboende gezichten de alles relativerende ironie, want schrijver Tommy Wieringa, ‘die schooier’, krijgt zelf bavianentanden en hij stinkt uit zijn mond. Veel meer hedendaagse herkenbaarheid (maar hoe is dat over 100 jaar?): de Chinees Lotus in Westerbork, Baudet in zijn pak van Suit Supply, let op de initialen, die zijn metaforenjanboel uitstort over het volk en Trump, R. Fuchs, Tinkebel, Neo Rauch, F. B. Hotz, Sjarel Ex, Neelie Smit-Kroes, Van Caldenborgh,…

Pake Willem Adema heeft in zijn SS-tijd een dagboek geschreven dat Hugo via Beth verkrijgt. Opmerkelijkste ontdekking is dat pake homoseksueel was. In het kort: tweeling Hugo en Willem, resp. kunstenaar en ondernemer zijn elkaars tegenpolen. Hugo ontdekt pakes dagboeken over zijn strapatsen als SS’er. Gruwelijke beelden komen voorbij. Hugo spreekt het dagboek in en leest het aan de dementerende pake voor. Hugo schildert zijn de onsterfelijkheid uitzittende pake en oma. De één in een rolstoel, de ander met een leguaan op schoot. Daarna begint Hugo op Ibiza aan een serie zwembadschilderijen.

Een zijpad: Wieringa beschrijft in mooi gebeeldhouwde zinnen de vrijscènes van Hugo met Loïs en Vera, gevarieerde, lekkere seksuele uitspattingen die met Hugo’s testosteronniveau, torenhoog na de scheiding van Loïs, alleraardigst zijn. Het vuurthema komt zo vaak voorbij dat je verwacht dat het een vooruitwijzing zal zijn en je bereidt je voor op een immense fik. Nadat Willem de Boreas heeft gedoopt kan Hugo bij de opening van zijn expo de wereld vertellen over de dagboeken van pake en en passant de offshore vergelijken met de oorlog. Na de Nieuwsuuruitzending volgt de ontlading. Broer Willem is not amused.

Wieringa, die in Forum (Groningen) zegt ‘Ik ben een provinciale boerenlul’, beschrijft de door Hugo gemaakte schilderijen beeldend, plastisch. Het is afwachten hoe lang het duurt voordat een gisse kunstenaar met een passie voor AI de door Wieringa beschreven doeken produceert. Voor de kerst, wed ik. Je kunt zien dat de boekdrukpersen op volle toeren hebben gedraaid: af en toe zijn letters te weinig drukinkt toebedeeld, en wordt een o een u of een f een t, zodat Spotify leest als Spuuty (442). Wieringa’s Nirwana is een zeer goede roman die leest als een trein. Ik kijk nu al uit naar twee iets minder lijvige boeken, één met een regionale component, die in Wieringa’s hoofd aan het ontstaan zijn.

Maarten ’t Hart 6 ‘De kritische afstand’ (1976)

Maarten ’t Hart 6 ‘De kritische afstand’ (1976) is een heerlijk populair wetenschappelijk boek over diergedragskunde. Etholoog ’t Hart observeert, discussieert en schrijft scherp en met humor, maar al te lange tenen lezen maar liever driestuiverromans. Kunnen feiten uit de ethologie op mensen worden toegepast? Is er verschil tussen instinct en (aan)geleerd gedrag? In het blokje waarbij ’t Hart menselijk met dierlijk gedrag vergelijkt, en een chimpansee beschrijft die zijn vinger in de anus van zijn kameraad steekt en er vervolgens luidruchtig aan snuift moet iedereen natuurlijk denken aan Joachim Löw, trainer van het Duitse nationale elftal, die zich onbespied waande en zijn hand in zijn onderbroek stak, zijn eikel liefdevol betastte en  daarna zijn hand driftig ruikend voor zijn neus hield. Voor de Studiosportcamera.

Bioloog ’t Hart schrijft over agressie en spelgedrag, evolutie, incestvermijding, (on)geslachtelijke voortplanting, promiscuïteit en monogamie, en reproductiecapaciteit, waarom er (twee, drie, vier) seksen zijn. Het woord feminisme komt voorbij. Soms nabij het woord radicaal en simplistisch. Met uitspraken als ‘een vrouw is in onze maatschappij een wezen dat tussen een man en een hond in staat’ bewijst ’t Hart dat hij controversiële stellingen, die ook eind 70 van de vorige eeuw al discussies opriepen, niet schuwde.

De zeer belezen ’t Hart gaat in op incest in de literatuur en komt uit bij Melville, Eliot, Mann, Musil, Fontane en de Nederlandse auteurs Vestdijk en Kooiman. Bij Emily Brontë analyseert ’t Hart, gelardeerd met vele citaten, incestueuze verhoudingen.

Dat Darwin muziek aan seksualiteit koppelde is volgens ’t Hart de grootst mogelijk onzin, hoewel een waarachtig groot man als Kierkegaard stelde dat muziek zinnelijk erotische genialiteit uitdrukte. En verder gaat de auteur over de biologische oorzaak van muziek. Hij citeert de etholoog Eibl Eibesfeldt die, met een wonderlijke gedachtesprong stelt dat alle grootste melodieën opgesmukte slagersjongensdeuntjes zijn. De vraag of het zingen van vogels muziek is, ligt voor de hand en lees, daar is Thorpe al die van transponerende merels sprak en ’t Harts redenering dat vals en trekkerig kerkelijk gezang bedoeld is om het territorium af te bakenen toont zijn humor. Bij de vraag in hoeverre muziek een stimulus is wordt Bach op de troon gezet doordat ’t Hart stelt dat bij Bach de grootste weerstand tegen habituatie is.

Tenslotte nog interessante observaties omtrent groet- en lachgedrag en andere non-verbale communicatie, autisme en gedrag van kinderen en als laatste hoofdstuk, één over agressie, met praktijkvoorbeelden.

Maarten ’t Hart 5: ‘Het vrome volk’ (1974)

Elf korte verhalen, veelal vanuit het point-of-view van een jongen,  verpakt in een boek met een schitterende omslag, een detail uit ‘Intrigue’ van James Ensor. Alle verhalen zijn geweldig om voor te lezen. Ze zijn dooraderd met vaste themata van ’t Hart: schuldgevoel, vroomheid verpakt in dwangmatige religieuze gedachten, ontluikende en tegelijk problematische seksualiteit, tirannieke geloofsuitingen, bijzondere gedragingen, slachtofferschap en verregaande intolerantie tegen alles wat anders is,  natuurfenomenen en ook zeer veel humor.

  • Het Braakland: terwijl de jonge ik-persoon zich het hoofd breekt over onbegrijpelijke woorden van de dominee, sterft de oude Quack in de kerkbank. Kan het mooier?
  • De bunzing: de jonge ik-persoon ziet dat zijn vader en de buurman een bunzing doden; hij verwijt hun dat ze een beest hebben gedood tegen Gods wil.
  • Het paard: Misschien het mooiste voorleesverhaal: gevoelig, wreed, tijdloos: als de jongens op een hooizolder spelen horen ze dat een paard op hol is geslagen en te water raakt. Mannen doen wanhopige pogingen het paard op de wal te krijgen. Bij de roomse kerk komt het dier, doodop, aan wal. De dierenarts constateert te veel water in de longen en adviseert het paard de kop af te snijden, wat een vader doet.
  • Handel: Oom Adriaan is een bedrieglijke handelaar in oude harmoniums. Zijn neef gaat mee als er een oud orgel gekocht moet worden en speelt wat zodat de prijs gedrukt wordt.
  • De aardbeienplukker: een 14-jarige jongen is aardbeienplukker. Twee vrouwen zeggen dreigend dat hij met een van hen het koren in moet. Als de plukkers denken dat hij gesneden is wordt zijn broek uitgetrokken en zijn lid betast en bekeken.
  • De neef van Mata Hari: niet alleen komt de nieuwe dominee op de racefiets bij de kerk aan, ook wordt hij ’s nachts stomdronken gespot. Als de dominee er ’s avonds opuit gaat wordt hij achtervolgd en ziet men hem naar de hoeren gaan. Hij wordt geschorst.
  • Ouderlingenbezoek: ouderlingen bezoeken het gezin van de ik-persoon en er ontstaan ruzieachtige discussies over toepassing van bijbelteksten in het gewone leven.
  • Hoge hoed: over een dominee die zijn hoge hoed is vergeten bij een begrafenis in WOII en een nieuw hoedenprotocol verzint dat door de ouderlingen wordt overgenomen.
  • Hoofdschedelplaats: de dienstplichtige neef ontmoet zijn godsdienstwaanzinnige oom die kapper is in het leger.
  • Een oxim uit Amerika: over nare dierproeven in België, bezocht door een dienstplichtige.
  • Hoogzomer in april: over de vernietiging van de aarde door de mensen.

Maarten ’t Hart 4: ‘Ratten’ (1973)

’t Hart is een expert op het gebied van dierengedrag. Hij promoveerde op stekelbaarsjes en gedurende zijn studie biologie bestudeerde hij ratten. In ‘Ratten’ schrijft hij over het gedrag van ratten, de leefwijze, hun leervermogen, kannibalisme, de bestrijding en het interessantste fenomeen: de rattenkoning. Voor de liefhebber geeft hij advies over ratten houden als huisdier.  ’t Hart wast enkele gemakzuchtige dierdeskundigen, vooral dierpsychologen, de oren en maakt korte metten met vooroordelen, aannames en onbewezen, door angst, sensatiezucht en onwetendheid ingegeven uitspraken. Interessant feitje: theoretisch kan een rattenpaar in één jaar uitgroeien tot een familie van 1808. Het is een bijzonder leesbaar (studie)boek, compleet met tabellen en statistieken èn met fraaie foto’s en prenten. ’t Hart maakt uitstapjes naar andere dieren: stekelbaars, eekhoorn, (zoetwaterpoliep) hydra, de wasbeer en de platworm¹. Natuurlijk komt ook de relatie tussen dierproeven en vermeende relaties met de mens, via Skinner, aan de orde.

Het gedrag van de rat wordt uitgebreid beschreven en ook de verschillen tussen de zwarte rat (rattus rattus) en de bruine rat (rattus norvegicus). ’t Hart gaat in op het fenomeen van de ‘rattenkoning’, compleet met een röntgenfoto: een onontwarbare kluwen met de staarten aan elkaar verkleefde en verknoopte ratten, tot soms wel veertien stuks. Het woord Rättenkönig werd voor ‘t eerst door Luther gebruikt in 1524. En ’t Hart zou ’t Hart niet zijn als hij – met Maarten L. – niet de rattenkoning zou verbinden aan de paus.

¹ ’t Hart beschrijft een bijzonder experiment met platwormen. Bekend is dat de beide delen van doorgesneden platwormen weer doorgroeien. De vraag is of het kunstje dat een platworm is aangeleerd ook wordt beheerst door de twee volgroeide wormen nadat de worm is doorgesneden. Het antwoord is ja. 

Maarten ’t Hart 3: ‘Ik had een wapenbroeder’(1973) en Gronings Ontzet

 ’t Hart is met recht een oeuvrebouwer, alle elementen uit zijn latere werk komen in dit, zijn derde, boek voorbij: agressie, natuur, literatuur, seksualiteit, jaloezie, macht, muziek, travestie, godsdienst, homoseksuele aantrekkingskracht en vriendschap tijdens militaire dienst. In het eerste deel,  ‘De verhoren’ treden de bescheiden, ingetogen Ammer Stol en de praatgrage, wereldwijze Arthur Holm op. De hoofdstukken met de nieuwe, academische geschoolde, dienstplichtigen wisselen hoofdstukken af waarin Ammer door de militaire politie wordt verhoord over de dood van zijn vriend. Er ontvouwt zich een homo-erotische verhouding tussen Stol en Holm. Deel II, ‘Kleine oorlog’ gaat over een nachtelijke legeroefening. Ammer met een gereformeerde en Arthur met een joodse achtergrond, hebben diepgravende gesprekken over menselijk gedrag, agressie, lijden en verzet, dader- en slachtofferschap in (concentratiekampen en in) oorlogstijd. Ammers wens een vrouw te zijn, of althans vrouwenkleren te dragen, komt uitgebreid aan bod. Ammer in travestie betovert eerst beiden, maar allengs verandert Ammer voor Arthur in een onbenullige huilebalk, een jaloerse, verwekelijkte hysterica. Bij de eerste les in pistoolschieten gaat het mis en in de allerlaatste zin vindt het fatale ongeluk plaats. ‘k Krijg met de dag meer zin in de volgende ’t Hart.

Gronings Ontzet. Het NNO musiceert zondagavond 27 augustus op de Ossenmarkt in een tent met Love is in the Air. Ik klim op de steiger met de 3000 Watts geluidversterkers en hijs twee mij onbekende vrouwen op die ‘Mag dat?’ giebelend maar wat graag naast me komen staan en lustig lonken naar de dirigent die meer oog heeft voor Grieg, Rossini, Mozart, Bernstein, Gershwin, dat werk. Heel mooie muziek, met aan het begin, een echte regenboog en aan het eind een muzikale in ‘Over the Rainbow’ uit The Wizard of Oz van Arlen; kan het mooier? Voor Groningen betekent Love is in the Air beginnen met het veelbelovende, geile Groningse volkslied, dat nog niet iedereen kent. Dirigent Eivind Gullberg Jensen heeft zijn lief, sopraan Mari Eriksmoen, ingehuurd als soliste. In een zwart struisvogelpakje zingt ze de sterren van de hemel. Met zo’n liefdesthema hoop je dat de musici zich ook wat sexy hebben uitgedost en de partituur laten liggen waar die hoort: in het repetitielokaal. Met en uit het hart spelen, het publiek zwoel aankijken, daar hoop je op, Love Is In The Air, toch? Maar het worden weer libido-vermorzelende mat- en glimmend zwarte pakken en jurken met hoogstens een split, en ogen gekleefd aan het papier, maar of dat nu Love oplevert?