JOURNAAL week 32

ZONDAG sinds een half jaar weer op pad met SpaakMasters. Lekker met zijn zeventienen fietsen door het Groningse platteland. Ik fiets naast Sloveen Jan die de boeren prijst. ‘k Vertel ‘m maar niet dat de industriële Nederlandse boerderij een failliete bedoening is die na 50 jaren waarschuwen nog steeds niet wil luisteren en liever de omgekeerde vlag, EU-subsidies en de steeds zwaardere trekker aanbidt dan naar leraren economie en D’66-er Tjeerd de Groot luisteren. We doen standaard 60 kms in het door road captain ‘Veertig mijl naar Pieterzijl’ gedoopte ritje.

MAANDAG DvhN-verslaggever Joep van Ruiten ontfutselt Andreas Blühm (directeur Groninger Museum) na het mislopen van subsidies een mooie quote: ‘Wat hebben we verkeerd gedaan?’ De larmoyante kop wordt ondersteund door een foto van Blühm op zijn goldenretrievers. Je ziet het bijna overal: regionale musea die het niet (lijken te) redden. Na de Fundatie in Zwolle nu het GM. De reden is: de directies trekken een te grote broek aan. Ze gaan veelal voorbij aan de regio en kiezen voor pretentieuze, spraakmakende kunst die desondanks in de landelijke pers wordt genegeerd (zie de Volkskrant over expo’s in 2023: wel kleinere provinciestadjes als  Leiden, Schiedam, Bergen, Dordrecht en Wassenaar maar Groningen niet). Wat Blühm wel goed doet: basisschoolleerlingen inschakelen als kunstambassadeurs. Maar de stap naar het voortgezet onderwijs wordt niet gezet. Daarnaast negeert Blühm regionale kunst, ook al hebben ze, kijk naar de Toyisten, Boelsems, een internationaal randje. De huidige Ploeg wordt genegeerd. Te weinig innovatie en te weinig kwaliteit, is zijn oordeel, daarbij voorbijgaand aan zijn taak als stimulerende en initiërende kunstpedagoog. Geen aandacht voor eindexamenwerk van de Klassieke Academie en Minerva. Van dattum dus. Hoe pakt het Shakespeare theater in Diever het aan? En het profvoetbal? FC Groningen begrijpt het. Naast een contingent geïmporteerde spelers zien we jongens uit de omgeving. Die bevorderen binding met het publiek. Hopelijk dat Blühm als adviseur van het MADA meer potten breekt.

WOENSDAG Ik schrik als ik hoor dat Groei-en-Bloei-vrienden, Natuurmonument-aanhangers,  NIVON-leden slakken doormidden knippen. Onze huisegel bij de datsja in Zuidlaren houdt de slakkenstand op peil. Ik voer hem etensresten vanuit een haringintomatensausblikje. Een natuurlijk evenwicht noemen we het.

DONDERDAG Als een zeventienjarige voel ik me, net voor een literatuurtentamen. Onze minibieb voorziet me van ultradunne kwaliteitsboekjes van Lize Spit, Tim Krabbé, Ilja Leonard Pfeijffer. Van Tom Lanoye lees ik ‘Heldere Hemel’; boekenweekgeschenk in 2012. Een heerlijk – op waarheid gebaseerd – boekske over een in juli 1989 in België neerstortend onbemand Sovjet-Russisch gevechtsvliegtuig met erdoorheen vervlochten dramatische familieontwikkelingen met vrouwen die klagen tot kunst hebben verheven. Ik leer nieuwe woorden: zerp, fezelen, vrank, potlatch, verbrodden, calvarie en iemand de Levieten lezen. Mooi zo, ik verheug me al op het tentamen….

 

VRIJDAG “Lieber Andreas, ik wil niet alleen de kritikaster uithangen hoor, vandaar een goedbedoelde suggestie. Doe als het NNO dat naar Lowlands ging. Huur een geile vuurrode oude Mercedes Benz cabrio of een brandweerauto en ga een jaar lang, eens per week, in de middagpauze naar een school voor v.o. samen met Jacques W en Johan R en wie weet een chick uit de conservatorenkring. Tijdens het reisje neem je en passant de RvT-agenda door. Knal het plein op, houd een pitch over brutalisme in de kunst, Banksy, wat pop-art-saus erover en maak met een brandslang een instant-painting op het plein en roep leerlingen op mee te doen. Geef na afloop de hele school een museumjaarkaart en een tegoedbon voor 10 stuks oude meuk uit de uitpuilende depots. Bel ik van te voren het Jeugdjournaal wel even. En verdubbel de directie niet….”

Lale Gül ‘Ik ben vrij’

Lale Gül slaagt erin een boek van 366 pagina’s te schrijven dat ik in één ruk uitlees. Heerlijk. Het boek legt pijnlijk bloot hoe zij de de nare rol van de talibaneske islam ervaart: vrouwen worden onderdrukt en intolerantie gepredikt. Of het nu Russische orthodoxen, de Joodse ultra’s of de  islamitische zwartekousen in de vorm van religieuze lichaamsbedekten zijn, we zien overal om ons heen wat de extreme uitwassen in de wereld van religies aanrichten: oorlogen en strijd, kommer, kwel en ultieme onverdraagzaamheid jegens vrouwen en de LHBTQI-gemeenschap en virulente haat gericht op de critici.

Gül beschrijft in dit dagboek (of het een roman is vraag ik me af) openhartig en indringend hoe het haar vergaat na publicatie van haar debuutroman ‘Ik ga leven’ waarin ze zich van haar geloof afkeert. Dit boek boek komt in negen maanden tot stand. Het begint met een consult bij de psycholoog bij wie Gül tot huilens toe haar hart uitstort na de vreselijke, hatelijke, intimiderende, verstikkende, agressieve reacties van haar van oorsprong Turkse, islamitische familie na het eerste boek. Zij is de uitputting nabij, haar individualiteit en vrijheid smoren. Enkel haar oma begrijpt haar, maar die sterft al snel. Een boek schrijven is als pornoacteur worden: alles ligt op straat. Na een succesvol interview bij Op1 barst de bom en wordt ze bijna gekielhaald door een familietribunaal. Haar broer Halil voorkomt fysieke schade. Ze wordt gedwongen in een safehouse onder te duiken, aangeboden door Femke Halsema. Ook krijgt ze steun van de minister van justitie Dilan Yeşilgöz.

haatmails aan Gül

Gül verkeert in tweestrijd: aan de ene kant wil ze schrijven en de zware last van de onverdraaglijke, islamitische cultuur uit ‘zoefiezoefieland’ Turkije achter zich laten, maar ze ziet haar broer en zusje Defne lijden. Haar moeder chanteert haar door te dreigen met zelfmoord, haar vader speelt de tandeloze sukkelaar en Yasemin, een tandheelkunde studerende nicht, ook behept met een primitieve, achterlijke denkcultuur, laat haar vallen.

‘Ik ben vrij’ beschrijft thema’s bindingsangst, de islam en de invloed van de familie in haar jeugd, de rol van vrienden in haar directe omgeving. Heel bijzonder en onverwacht is een lofzang op haar moeders kwaliteiten en het verschil met haar vader. Een heel hoofdstuk over daten. Interessant is haar analyse dat links, bang van racisme beticht te worden, in de kramp schiet bij islamkritiek. Ook ervaart Gül een kloof met (witte) Nederlandse schrijvers. Haar beste vrienden: Turken met gedeelde ervaringen, met Mert als voorbeeld. De hedonistisch ingestelde tandheelkundestudent Benjamin wordt afgeserveerd. Later komt vriend Noah in beeld. Ook bij buitenlandse optredens wordt Gül (verbaal) aangevallen.

De hatelijke, uiterst agressieve reactie van de Turkse (familie)cultuur is ronduit talibanesk. Uit wroeging schrijft Lale een 15 pagina’s lange brief aan haar zusje Defne, met een uitgebreide beschrijving van het thema hypocrisie. Dat in het boek talloze herhalingen voorkomen zij Gül vergeven. Het boek eindigt met een openhartig stuk over een Swingersavond in Valencia en uiteindelijk met een (mislukt) bezoek aan het ouderlijk huis, op verzoek van Lales zus Defne. Lale wordt door haar moeder verstoten.

Natuurlijk dringt de vergelijking met andere met het geloof worstelende Nederlandse auteurs (Franca Treur, Jan Siebelink, Maarten ‘t Hart) zich op. Waar Gül de modus van de verstikkende moskee op vrijdag en de koranschool (zaterdag en zondag verplicht van 10.00 – 16.00 uur koranteksten uit het hoofd leren) als drukkend, vrouwen vernederend en indoctrinerend beschrijft, is de toon van ’t Hart bijna luchtig, vrolijk, humorvol en kritisch.

Dagboek of roman. ‘Ik ben vrij’ leest als een dagboek, misschien moet je het een geromantiseerd,  psychologisch ideeëndagboek noemen. Zeer opvallend is de ene illustratie in het boek die zou bewijzen dat (homo)erotiek, compleet met anale penetraties, in oude islamgemeenschappen net zoveel voorkwam als de afkeer Mohammeds hoofd af te beelden.

Taal. Een groot verschil met ‘Ik ga leven’ is dat de hoofdpersoon niet Büsra maar Lale Gül heet. Dit versterkt het autobiografische element. Ook worden in dit boek geen overdreven moeilijke woorden gebruikt. Wel gebruikt Gül enkele minder gangbare substantieven als ‘bedaring’ en ‘hunker’ en de moderne variant ‘hoezo’ van ‘waarom’ en de minder bekende uitdrukking ‘achter de veren’. Soms laat haar uitgever haar wat in de steek. Ik ontdek enkele handenvol taalfouten die ik Prometheus  voorleg. Bureauredacteur Coenraads verzekert mij dat die in een tweede druk zullen worden hersteld.

Politici. Politici die het voor Gül opnemen worden in het boek met name (Halsema), of in het dankwoord (Marijnissen, Omtzigt, Arib, Wilders en meer) genoemd. Onder de indruk is Gül van Dennis Wiersma die kortstondig minister van onderwijs was. In het boek genoemde politici die zich van haar afwendden zijn Kaag en Simons. Lezen dus! Op 2 juni in Groningens Forum.

Maarten ’t Hart 10  ‘Laatste zomernacht’ (1977)

94 pagina’s zonder hoofdstukindeling, gedrukt op 100 grams houtvrij papier; een fraaie, kleine uitgave. Anton, Ingeborg, Pieter, Jacob, Marijke en George de ik-persoon zijn met 16 studenten, waaronder een schizofrene grassengek, op biologie- excursie op zoek naar vuurbuiken. Vlinderfanaten, waterdriebladaanbidders, vuurbuikzoekers. Het spel kan beginnen.

Heerlijke thematiek: vrouwen die verliefd worden uit medelijden, een aan Hoofse liefde lijdende hoofdpersoon voor wie een steelse blik al bijzonder betekenisvol is, een nachtelijke natuurwandeling over een pad langs een elzenbroekbos, allen met een scherp oog voor kranswieren, vuurbuiken, een bosrietzanger, pijlkruid, beekpunge en meer, bijvoorbeeld de welriekende nachtorchis.

George heeft steeds een gevoel van kalmte in de buikholte en herinneringen aan vroeger, thuis, Maassluis. Voor ’t eerst een ’t Hart met zinnen die naar binnen zijn gericht. ‘… het was alsof mijn ik, dat je toch altijd in je hoofd lokaliseert, zich tijdelijk naar omlaag verplaatste, want mijn hoofd was alleen nog maar reukorgaan.’ Een voorzichtige kus op de wang, is de aanzet tot verandering.

George balanceert tussen twee vrouwen: Marijke en Ingeborg. De balanceeract wordt verbeeld door een wiebelig pontje dat heen en weer wordt getrokken, met onophoudelijke twijfel tot gevolg: naar rechts, naar links, naar voren of achteren? Met Ingeborg (bijna dezelfde letters als George) doet George een wedstrijdje, wie kan de padjes het verst laten springen? Nog een metafoor naast de bewegende pont is de schaduw die de werkelijkheid al dan niet aan het oog onttrekt.

Maarten ’t Hart 1: ‘De Jacobsladder’ (1986)

Maarten ’t Hart 1: ‘De Jacobsladder’ (1986). In de Volkskrant krijgt schrijver Nathan Vecht de vraag welke boeken, klassiekers, hem hebben gevormd tot wat hij is. Hij noemt ‘De Jacobsladder’ van Maarten ’t Hart. Dat verrast me. Ik las het boek in 1987 en besluit het te gaan herlezen en leg Alkibiades van Pfeijffer weg. Ik ken het werk van Maarten ’t Hart goed, heb zo goed als alles van ‘m gelezen, incl. zijn dissertatie, compleet met brief aan de uitgever. Ook heb ik hem eens kort gesproken bij een bezoek aan de t.v.-studio in de tijd dat hij presentator was van een boekenprogramma in 1993.

Houd je van letterknechterij en een inkijk in de gedachtewereld van protestantse kerkafsplitsers die zowat klaarkomen op een nieuw schisma vanwege onmin over het aantal keren dat er doopwater over het kinderhoofdje gesprenkeld moet worden, over een sprekende slang of over het woord gelijk of gelijkvormig, en liever een nieuwe geloofsrichting stichten dan samenwerken, dan is De Jacobsladder een must. Vervlochten: verliefdheden van opa en kleinzoon Adriaan. ’t Hart beschrijft messcherp en liefdevol de kleingeestige cultuur van de zwartekousengemeenschap, compleet met binnen deze gemeenschap levende uitwassen als geaccepteerde incestueuze relaties en prostitutie, zaken die de naïeve Adriaan met argusogen beschouwt.

Beide boekdelen (Een noodwoning voor God en Een markgrond van roerdompen) zijn doordrenkt met natuurobservaties. En dan de alles verstikkende rol van religie, voor Ruygveen, een kommaneukende hardliner, eindigend in het gekkenhuis en een verwoest gezin achterlatend. De goedmoedige, van op een misverstand gebaseerd schuldgevoel doordrenkte Adriaan wenste hem een ladder tot de hemel. Dat ’t Hart, hij was nog jong, moeite heeft met de spelling van het werkwoord gebeuren (p 23, 29), de plaatsnaam Oudemirdum (33, 62) en sommige dialogen uitspint als iemand die niet stopt de garens van een oude trui uit te halen en tegen het eind van het boek het toeval een te prominente rol toebedeelt zij hem vergeven. Waarom ik smul van ’t Hart? Omdat ik, eerder uit een vrij- dan een rechtzinnig nest, veel herken. En sja, hoe graag gebruik ik ook niet de biblicistische formule ‘Keer weder, gemeente, keer weder’ (p 76) maar dan in de hedendaagse variant: Keer om alstublieft als ik een projectontwikkelaar of een Surhuizumer boer tot de orde wil roepen? Ik ben een Maarten ’t Hart. Op naar de volgende.

Journaal week 31

Ella de Ronde: Beeldend kunstenaar Ella de Ronde schildert de Bocht van Ameland aan Hoge der A, in Groningen wel ‘parel van de stad’ genoemd. De Ronde studeerde af aan de Klassieke Academie in Groningen. Zij is vanaf nu drie maandagen van 13.00 – 18.00 uur te vinden op de vakantiemarkt in Veendam, kijk uit naar donkere tuktuk.

Land van Ons: omgekeerde vlaggen recht hangen prima, maar lid worden van de coöperatie ‘Land van Ons’ zet misschien meer zoden aan de dijk. Voor € 20,- per jaar word je lid en gelijk eigenaar van een stukje grond. Land van Ons koopt grond en verpacht het aan bioboeren. Dus geen kunstmest, Farmers Defence Force of  pesticiden maar werken aan kringlooplandbouw met kruidenrijk grasland, gemengde bedrijven met wisselteelt met boekweit, huttentut (jaja!), vlas en rogge. Ook ideaal voor een natuurinclusief cadeau aan (klein)kind.

Peter Middendorp I: ‘Jij bent van Mij’ herlezend kom ik er (weer) achter dat Middendorp een schrijver van grote klasse is, een topstilist en anders dan Peter 2 (Buwalda), zeer leesbaar. De schrijver verplaatst zich in de Friese boer die een meisje in de buurt vermoordt. De schuld wordt eerst bij bewoners van een nabij asielzoekerscentrum gelegd. Dertien jaar na de  moord wordt de boer na DNA-onderzoek aangehouden. Als kind van de streek kan ik niet ophouden met lezen.

Marum: Noem Marum en je ziet een oneindig lijkende serie omgekeerde vlaggen langs de A7. Sommige boeren raken verstrikt in idee-fixes van Farmers Defence Force-menners en vergeten zelfstandig te denken en bij zinnen te komen. Iedereen weet dat uit vastgeroeste neerwaarts draaiende denkspiralen komen lastig is. Alle hierbij benodigde hulp is welkom.

Peter Middendorp II: Na ‘Jij bent van mij’ herlees ik ook ‘Vertrouwd voordelig’. Dit boek speelt zich af in Emmen. Ook deze streek ken ik als mijn broekzak. Het is een heerlijk openhartig boek over een Blokkerwinkelierszoon. De auteur spaart de kool en de geit niet en juist dat maakt het tot een (nee, geen meesterwerk noemen) supergoed boek dat in een uur of vier te lezen is.

Zeiler Hoge der A: openhartig vertelt de jonge (zee)zeiler dat niet alles goud is dat hier blinkt. Groningen verwelkomt recreatieboten die in de stad voor een habbekrats mogen aanleggen en maakt zo de binnenstad tot een drijvende camping. Van deze deelnemer aan de nog wat achterlijke watersportindustrie begrijpen we dat toilettanks leegflikkeren in oppervlaktewater, wellicht gedoogd door gemeentelijke toezichthouders, nog ‘common practice’ is. Dus in het recreatieve segment van de rijkste verblijvers in Stad, die al vrijgesteld zijn van APK, vaarwegenbelasting, verzekeringsplicht en die berucht zijn vanwege de grote aantallen weesboten in achterafvaarten is poep (booteigenaren spreken graag van fecaliën)  omtoveren in visvoer usance.

Oosterparkwijk: wat hipper worden wil de Oosterparkwijk. Daartoe is een hele kluit muur/wandschilders aangezocht die overal wonderschone afbeeldingen op muren plaatsen met hulp van hoogwerkers. Georganiseerd door Writer’s Block Murals. Azing griever, Klaas Nuninga, Tonnie van Leeuwen en Pietje Fransen worden ingeruild voor street art….

T. L. M. Schilder: ‘Nieuw in Stad: Niet voor lange tenen’

(gelegenheidsrecensent T. L. M. (Ted) Schilder (1951 Weesp) is de eerste gastschrijver op www.klaastaal.nl)

Schrijfplezier

Door het herlezen van de verhalen die ik eerder op Klaastaal las, merk ik hoe sterk de verhalen zijn. De bundel Nieuw in Stad van Klaas Gjalt van der Meulen is ongetwijfeld met veel schrijfplezier vervaardigd. Geregeld kom je bijzondere woorden, metaforen, taalvondsten en anekdotes tegen. In de inleiding waan je even de Vlaamse krant De Standaard te lezen of een boek uit de 19e eeuw.  De schrijver belooft een inkijk in zijn nieuwe ‘woonst’  en in hem als persoon. In het eerste verhaal complimenteert de schrijver een man met zijn inparkeerkwaliteit met de woorden: ‘Een negen, jongen’. ‘De man kijkt me vernietigend aan bang dat ik zijn verderop staande vrouw jureer,’ vervolgt de schrijver. In deze anekdote leren we ook meteen de schrijver al een beetje kennen: een schoolmeester met humor en aandacht voor vrouwen.

Vrouwen

 In het verhaal ‘Klaas je bent de mooiste’  lezen we: Ooit schreef ik het gedicht ‘Zesentwintig’, dat in 1994 gepubliceerd werd in het Drents Letterkundig Tiedschrift ROET. Ik was ingegaan op de uitnodiging een ‘zelfportret’ te schrijven. Mijn zelfportret bestond uit de namen van 26 meisjes/vrouwen die ik, verlegen Friese dorpsjongen, in mijn jeugd in stilte had aanbeden. Hadden er gemakkelijk 52 kunnen zijn’ Op politiek vlak kunnen vrouwen vaak op de warme belangstelling van K.G. rekenen. Ik noteer: ‘Carola, Alexandra, Sigrid, Agnes, Fleur, Esther, Sylvana. Ook Lale Gül, schrijfster van ‘ik ga leven’, mag zich verheugen in  warme belangstelling, want de schrijver moet niets hebben van ‘moskeeën en synagogen waar vrouwen worden weggestopt in zweterige achterafgalerijen of achter dikke gordijnen’. Over de Groningse  synagoge met een mooie architectuur lezen we ‘dat moeten gereformeerde kerkbouwers geweest zijn’.  De verborgen verwijzing naar de gereformeerde kerkbouwers  architect Tjeerd Kuipers in samenwerking met de architect Ytzen van der Veen is niet de enige aanduiding in de verhalen die fictioneel lijkt maar feitelijk juist is. Over duiven: ‘Onnozelaars die onwetend zijn spreken van vliegende ratten. Weten niet dat duiven betere borstkankerherkenners zijn dan gespecialiseerde medici.’ Tot mijn verbazing blijkt ook dit niet zomaar uit de schrijversduim gezogen

Vrouw I

De eigen vrouw van de schrijver wordt steevast met ‘vrouw’ of ‘vrouw I’ aangeduid. ‘Vrouw’ probeert de plezierschrijver te ontnuchteren als hij een dakloze met plezier een tientje geeft: ‘Die staat hier morgen weer’. In het verhaal over het bezoek aan het restaurant  Het Pomphuis wordt een mooie anekdote over ‘Vrouw I’ beschreven. “Vrouw I wordt wat onrustig. ‘Dat lijkt mijn opa wel. Jan Boer. Die daar met die grote oren, hij houdt zijn hoofd wat scheef alsof hij moeite doet ons te verstaan.’ De tafelgenoten ginnegappen wat. Ja hoor, mevrouw woont net in Stad en denkt dat het Pomphuis haar als innemende, tegen de zeventig lopende, buurvrouw wil  paaien door haar opa aan de wand te exhibitioneren. ‘Leraar aan de kweekschool, later directeur, inspecteur, streektaalpromotor en womanizer avant-la-lettre. Liet mijn oma zitten voor een veel jongere vrouw. Rottumer. Veelschrijver ook.”

Niet voor lezers met lange tenen

De verhalen zijn niet geschikt voor mensen met lange tenen. Hoewel de beledigde personen waarschijnlijk niet veellezers zijn. ‘Aan de overkant van de A stopt een scooter met twee bijna twaalfjarigen. De pas gejatte paarse Vespa Primavera RST met camelkleurige buddyseat, hebben ze nog niet echt in de macht. Het theorie-examen voor bromfietsen is, zonder hulp van de Koranschool, voor hen even onbereikbaar als een foutloos ingevuld belastingbiljet voor hun grote, drillrappende broers of particulieren met een B.V….Drugsrunners zijn als geldezels. Zodra ze vrouwen kunnen beledigen gaan ze van school en verschansen zich bij de zoveelste aanhouding achter het argument van kansenongelijkheid als Limburgers die altijd hebben vertrouwd op en geloofd in de door henzelf verzonnen Mutti Maria en het hebben verdomd de dijken op tijd te verhogen.’

Banken

Ook banklieden zullen even moeten slikken of glimlachen bij de veeg uit de pan bij de beschrijving van de bijeffecten van verhuizen. ‘Mensen in je omgeving gaan je ongevraagd raadgeven alsof je hebt aangekondigd van de ABN naar een bank in de bovenwereld te willen overstappen. In het verhaal Follies lezen we weer een mooie vergelijking.‘ De vraag of deze constructie een folly is of beeldende kunst is net zo lastig als de vraag of de ABN een bank of een maffioos witwasbedrijf is’.

Friesland

In veel verhalen is de liefde voor Friesland en de Friese taal duidelijk aanwezig. We lezen hoe de mensen in stad,  anders de Friezen, zich vergapen aan een tjalk, Hasselter aak of skûtsje. ’Een kapitein met een BMI van 25[2], op sokken. Lange lokken onder de pet. In plaats van spetterend buiswater of een frisse Friese wimpel de sleetse driekleur.’ Een minister die de eed uitspreekt in het Fries  ‘Dat ferklearje en ûnthjit ik’ krijgt de positieve typering ‘eigenwijs of eigenzinnig’.

Urinoirs

Grappig is de aandacht voor urinoirs, plaskrullen, secreetzuilen en urinebakken   of pisbakken. Deze fascinatie lezen we gaat terug op de vroegste jeugd. ‘Bijna zestien was ik, een Friese plattelandsjongen die later boer, politieman, dominee of tolk/vertaler en als het moest leraar Nederlands en Engels wilde worden. Op het christelijk lyceum in Dokkum raakte ik verslaafd. Aan de boeken van Wolkers, Cremer en Reve. Die schreven over alles wat Calvijn, God (Dokkum was nog Allah-vrij), juffrouw Hids en rector Heukels afkeurden. Over brute seks in Amsterdamse urinoirs bijvoorbeeld, althans zo fantaseer ik. Toen al nam ik me voor er ooit eens wat over te schrijven. Over urinoirs dus’ In het verhaal Sitzpinkler wordt uitgebreid ingegaan op de openbare toiletten. De foto[3] bij dit verhaal toont ons twee urinoirs. De ene, de oudste, een urinoir uit 1925, staat aan Hoge der A, destijds ontworpen door gemeentearchitect Siebe Jan Bouma. De andere, het subliemmooie pisbakhuisje van Koolhaas/Olaf staat naast het Pomphuisterras.

Tot slot

Een inkijk in de persoon KG leert ons iemand kennen die erg in kunst en orgelmuziek is geïnteresseerd.  Dat dit soms tot een probleempje leidt, leert het verhaal over het  kennismakingsgesprek bij de huisarts. ‘ Toen ik te lang doorzemelde over orgelmuziek kapte hij me behoedzaam doch kordaat af en verlegde zijn aandacht naar vrouw I.’

De bundel Nieuw in Stad biedt de in taal en Groningen geïnteresseerde lezer veel leesplezier. Om toch ook een kritische opmerking te maken: ik mis de bladzijdenummering en – maar dat is de voorkeur van de recensent – de uitgevulde regellengte waardoor de bladspiegel rustig over komt.

(Nieuw in Stad is toe aan de derde oplage. De publicatie wordt uitgevoerd met echte kleurenfoto’s van 23 x 12 cm, die alle met de hand worden aangebracht. Fotograaf: Dorjan Ivan Rener Sitar, student geneeskunde, die uit Ljubljana naar Groningen kwam.

  • Het kan bij voorintekening worden besteld. Maak het bedrag over naar NL41 RABO 0104 4448 43 t.n.v. K. G. van der Meulen met vermelding van gewenste aantal en uitvoering. De verkoopprijs is naar keuze, afhankelijk van het aantal gewenste foto’s. Voorbeelden: met 1 foto: € 6,-, met 2 foto’s € 7,- met elke extra foto € 1,- erbij tot een maximum van 28 foto’s voor € 33,-.
  • Hoofdstuktitels: De zittende jongeling van Jeltsema, Mannendingetje, Ik vertrek, Ben Feringa en Jan Boer, Pomphuisterras en Koranschool, De Pieternella, Klaas, je bent de mooiste, Tandarts, Blühm en De Ploeg, Follies, Groningers zijn Friezen, Binnentuin, Geveltuinen, Het A-Kwartier, Toporgelmuziek, Overjarige Steradenttablet, Hejduks Wasknijper en Wall House #2, Klinkersnijder, Academie Minerva, Parkeren in Groningen, Het Pitcairn Museum, Blockhouse, Potdomme, duiven voeren is verboden, Isolatiewaarden, Putdeksels en het architecturale telefoonboek, Sitzpinkler, ‘Zeg t mor’ Cursus Gronings.)

‘Arib’4

Ik dwaal graag wat door Stad. Inmiddels heb ik geleerd te slenteren en deze vaardigheid bevalt me. Daar is ze weer, zij die ik ‘Arib’ noem, nu op een stoeltje voor de Akerk. De spijkerbroek met scheuren heeft ze ingeruild voor een wijde rok met Riffijnse motieven. Ze wenkt me waarbij haar lange vlecht van links naar rechts danst en ik schuif een ijzeren stoel bij. ‘Je zier er goed uit,’ zegt ze lijzig.  Geen enkelsokjes, witte sneakers of malle armbandjes.’ Ik ben perplex. Ze gaat door: ‘Ken jij Marokkaanse auteurs?’ Ik ben gek op vrouwen zonder omwegen, maar aarzel toch wat. ‘Eh, behalve enkele die in Nederland zijn komen wonen, eh nee.’

Dit is onze derde of vierde ontmoeting. Hoewel onze wiegen duizenden kilometers uiteen stonden delen we interesses. De liefde voor boeken bijvoorbeeld en die voor converserend van de hak op de tak springen. Ze gaat verder over ons beider nieuwe ontdekking: Anjet Daanje. ‘Daanje is Groningse, wist je dat?’ ‘Nou,’ zeg ik, ‘ze woont in Groningen, maar ze is Drents hoor. Net zoals Hermans vaak voor Groninger werd versleten maar toch een Amsterdammer was.’ ‘Interessant dat je Hermans noemt,’ zegt ‘Arib’, ‘beiden hebben Groningse achtergronden en in Daanjes De herinnerde soldaat ontdekte ik relaties met het werk van Hermans. In Hermans’ De donkere kamer van Damocles speelt fotografie een bijzondere rol, gedoe met een donkere kamer. En guess what, beide hoofdpersonen van De herinnerde soldaat hebben een fotozaak. Ze fotograferen, retoucheren, fixeren en drukken wat af en ondertussen heeft de hoofpersoon een enorme existentiële crisis die me aan Hermans’ Dorbeck doet denken.’ En eindigde Daanje in haar laatste boek niet in een verzonnen Gronings dorp Barghuizen zoals Hermans Achtste Exloërmond in Drenthe verzon, waar een kamp was vanwaaruit Osewoudt ontsnapte?’

‘Dat je dat allemaal weet,’ zeg ik, onder de indruk. Ik krijg kippenvel en kijk naar haar mohair trui en zie een tattoo die verdwijnt onder de licht opgestroopte mouw. Ze stelt voor in de zon te gaan zitten op de kussens in de vensterbank bij verswarenmarkt Lente. Ze ziet mijn verbazing en schiet in de lach. ‘Ja, ik doe een bijvak Nederlandse Literatuur en stort me op auteurs die lange tijd in Groningen hebben gewerkt of nog werken.’ Terwijl Thomas van Lente groetend voorbij komt, gaat ze verder. ‘Ja, en de initialen WFH van Hermans komen bij Daanje prominent voorbij als de hoofdpersoon op zijn zoektocht door Duitsland zich een straatnaam probeert te herinneren.’ ‘Tot gauw,’ groet ik haar en koop verse gember bij Thomas.

Lang leve de Familie – Alan Ayckbourn

Groningen, café De Sleutel, vrijdagavond 14 april 2023.

In een redelijk gevulde bovenzaal van De Sleutel wordt ‘Lang leve de Familie’ opgevoerd in een interessante setting: een combi van diner en theater. Kleinschalig, nabij, intiem. Soms word je meegenomen in het spel als een opgewonden nieuwe verkering van de jongste zoon je uitbundig toelacht en bevestiging zoekt voor d’r strapatsen.

Ik zit naast drie leukste vrouwen van Groningen en tussen de bedrijven door bespreken we wat we zien en verweven dat met eigen levens. In de pauze spreek ik een GGZ-therapeut die haar hele leven ontspoorde mensen als jij en ik heeft begeleid. De laatste jaren als echtparentherapeut. Het wordt een feest der herkenning. Smullen.

Kijk in je eigen familie rond en vergelijk wat je meemaakt met wat je, uitvergroot, want theatraal, ziet passeren aan al dan niet moedwillig onbegrip, contactstoornissen, overgevoeligheden, egoïsme, lijnentrekkerij, overjarige bekentenissen, onversneden rancune, diepe onverschilligheid, metacommunicatie met factor tien, en, als het erop aankomt eenzaamheid. En dat dan allemaal overgoten met een lekkere, soms vette, groteske en soms lichte, ingetogen, humorsaus. Het toneelspel wint het met gemak van de tussen het spel door geserveerde gangen, terwijl die, vega, vlees of vis, lekker zijn.

Het publiek zit op het podium. De spelers lopen en rennen van en naar drie tafels (en ver daarbuiten) waar het spel zich ontrolt. Op zich is de handeling, een verjaardag van de moeder, bijzaak. Natuurlijk mankeert er weer iets aan de cadeaus, de gekregen klok deugt niet en de plantenhanger evenmin. Centraal staat het gedrag van de familieleden: vader, moeder, twee zoons en twee vrouwen van de koude kant. Alles bij elkaar gehouden door de lijm van speelster, commentator, dorpsomroeper, regelaarster Philippien Bos die, al pruiken wisselend, vijf rollen speelt. Meesterlijk. Geweldig.

Aan een lange tafel zitten de vader (Dick van Veen) en de moeder (Marion Nieborg – Juch): beiden aan de uiteinden. De afstand kan niet groter zijn. Hakketakken, bekvechten, steken onder water, al lang verjaard overspel besprekend van de moeder met de broer van de vader overdag in een auto op de parking naast de tennisbaan, waar vader, godbetert, voorzitter was. Vader in een driedelig slobberpak en moeder in een kakkineuze vrouwvandetennisverenigingvoorzitteroutfit met foute, oversized bril. De nieuwe verkering (Inge Wijers) van de zoon (Siebren van der Schueren) steelt de show. Nog wat onwennig met het gedrags- en taalregister van de familie zet ze het op een zoenen met haar lief en roept ze in een geile bui luid dat ze wil neuken. Sja, waarom ook niet.

Waar je ook kijkt, het gaat maar door met misverstanden, valse steekjes onder water, onbegrepen signalen, obsessiefcompulsief handen inwrijven met een nattekleddergel van de echtgenote (Saskia Broertjes) van de oudste zoon (Bas de Bruijn), langzaam beginnend en steeds sneller tot een bijna orgastisch en in het rond spattend einde. (En dat op nog geen vijftig centimeter afstand van de dichtstbijzittende toeschouwer, hè). Oudste zoon en echtgenote spannen de kroon als het op valse, echtelijke communicatie aankomt.

Het speelplezier spat er vanaf. Wat een energie, wat een power. En kijk, daar komt Groningen nog even voorbij als de (ex-)hoerenbuurt van de Noorderhaven wordt aangehaald. K o m t d a t z i e n!

‘Arib’ 1

Groningen is stad en dorp tegelijk. Ineens zijn horecabedrijfjes onaangekondigd op zondagavond gesloten, als twitterende boeren- en BBB-geesten voor argumenten. De stadswebsite oreert in chocoladen telegraafletters als een in zijn toeter schreeuwende dorpsomroeper dat de ‘broodjesbakker van eigen deeg’ een yuppenbakker is. Als op dorpskermissen en -markten zie je overal en altijd dezelfde mensen.

Op maandagmorgen kom ik haar die ik eerder ‘Arib’ genoemd heb (https://klaastaal.nl/rif-aan-akerkhof/) weer tegen, nu bij de bakkersafdeling van AH. Midden vijftig, nog steeds vals, sexy en Riffijns-Gronings. “Ik herken jou,” begint ze voorzichtig. “Je postte een brief voor je laatste tante.” Ik knik. “Wat vind jij nou van de dreigende sluiting van ‘Broodje van eigen deeg’, hier tegenover?” Beiden hebben we tijd, voel ik. Ik vind haar leuk. Ze is vastberaden, openhartig, welbespraakt, maatschappelijk betrokken, op het activistische af. “Dat ze op zondagmorgen niet open mogen?” antwoord ik met een vraag. “Ja, terecht toch,” gaat ze door. “Waarom zou je een winkel voor boomers, yuppen en de happy few extra openingstijden gunnen?” “Omdat ze hofleverancier zijn van Free Café?” opper ik voorzichtig. We komen er niet een-twee-drie uit. “Woon je hier?” Mijn ‘ja, om de hoek’ lijkt haar te verbazen. Ze vertelt dat ze Internationale Betrekkingen studeert aan de uni, daar hip International Relations and International Organization geheten. De studie valt haar zwaar. Als ik haar vertel dat ik adviezen geef op het gebied van teksten en taal, klaart ze op. Dat ze een paper moet schrijven hoor ik. Ondertussen schuift ze de rechterschoen uit met de punt van de linker en begint dan met de vrijgekomen tenen de hak van de andere voet te bewrijven. ‘Austria’s attitude towards skiers as the new farmers’, zoiets meen ik te horen. Skiërs de nieuwe boeren? Arib begint een samenhangend en steekhoudend verhaal over negatieve ecologische footprints die door de boeren vijf decennia willens en wetens zijn genegeerd en ze ziet een parallel met mensen die skiën en net doen alsof dat geen ecologische schade oplevert en over een smalle witte strip van witgespoten neopreen naar beneden glijden. Dan nog iets over lange- en kortetermijnschade. Mijn boodschappenbriefje dwarrelt op de grond. Ze ziet me kijken en knikt me toe. “Als ik er niet uitkom, weet ik je te vinden,” zegt ze hoopvol. Naar huis lopend vraag ik me af of ze daarmee mijn tekstadviesrol bedoelt of haar zoektocht naar de uitgang van de super.

Wopke de voorbinddildo

Vraag het boa’s, ouders, leraren, lokale politici, trainers, kermistoezichthouders. Kiezen tussen meeveren en flex zijn of standvastig in je spoor blijven staan is soms lastig. Even leek het erop dat Wopke zou gaan thuishoren in de rij voornamen die geen achternaam nodig hebben. Hij zou  dan terecht komen in de eregalerij met Epke, Jesse, Pieter, Sylvana en Sigrid. Fier, wijs, duidelijk, standvastig.

Wopke sprak de netto-ontvangers in Italië destijds streng toe. Eerst maar eens omvormen, bezuinigen en bijstellen. En daarna weer hoeren, snoeren, belasting ontduiken, chianti aanlengen, zich in buitenlandse stadions misdragen en verslaafd raken aan de Europese subsidie-infuzen en het wegen- en bruggenonderhoud laten verslonzen als Bommen-Berend-bezoekers de dixies en te veel Nederlandse gemeenten vluchtelingenopvang. Italianen zijn een soort boeren. Jaar in jaar uit worden ze door zuinige, verstandige calvinistische noorderlingen gewezen op wat beter moet. Desalniettemin verdommen ze het om de goede afslag te nemen en verschuilen ze zich massaal achter crucifixen en heiligenbeelden in verlaten kerken. Ze profiteren ervan dat politici een beperkte houdbaarheid hebben. En dan achteraf janken dat ze niet bij de hand zijn genomen om de juiste koers te varen. ‘De politiek’ overal de schuld van geven is even gemakkelijk als onterecht.

Wopke ziet Caroline van der Plas hem rechts inhalen. En ineens zijn de stikstofdoelen niet meer houdbaar. Hebben wetenschappers het bij het verkeerde eind. Smelten gletsjers en ijsschotsen niet. Zo standvastig Wopke leek tegenover de Italianen, zo slap is hij nu. Een ledenpop. Een slappe kaak die overeind moet worden gehouden door een driedagenbaard. Een lekke ballon. Een banaan die drie weken op de aanrechtrand heeft gelegen van een verlaten camper in een hittegolf op een Oost-Gronings industrieterrein. Een voorbinddildo van EasyToys waar de Chinezen teveel weekmakers aan hadden toegevoegd.